Vlak voor zijn dood in 1982 beschreef mijn grootvader Hoezeas zijn jeugdjaren in Leeuwarden. Het artikel verscheen in twee delen in ’t Kleine Krantsje.
Opa beschrijft de woningen waar hij gewoond heeft aan de Overijsselse Straatweg. Volgens het bevolkingsregister (1876 – 1904) waren het deze adressen: “Overijsselsche Straatweg W.10 boven (doorgehaald); W.4”. Op de wijkkaart kunnen we zien hoe het blokje woningen in elkaar stak:
Dit blokje woningen hoorde nog bij de stad Leeuwarden. Aan de overkant van de “Skietsloot” begon de buurtschap “de Schrans” dat hoorde bij het dorp Huizum (gemeente Leeuwarderadeel).
VITALE VETERAAN KIJKT ACHTEROM
ACHT EN TACHTIG JAAR GELEDEN BEN IK GEBOREN BIJ DE SCHRANS
Een van onze oudere abonnees, de heer H. Slaterus te Leeuwarden, meldde ons, dat hij zich in zijn lange leven nog nooit aan het schrijven van een artikel of ingezonden stuk had gewaagd. Maar nu is dat dan toch gebeurd: speciaal voor ’t Kleine Krantsje haalde hij herinneringen op aan zijn jeugdjaren in de omgeving van de Schrans en de Hollanderdijk. Wij brengen zijn verhaal in twee afleveringen; dit is het eerste deel.
Een tijdje geleden stond er in ons Kleine Krantsje een stukje over het blokje woningen vooraan in de Schrans, vlak over de spoorwegovergang. Er werd toen ook geschreven over de lederwarenzaak van Meyer.
Ik heb dat stukje met belangstelling gelezen en het heeft bij mij veel herinneringen aan vroeger opgewekt. Ik ben nu 88 jaar en heb mijn gehele jeugd in de Schrans en op de Hollanderdijk doorgebracht.
Langs de toen nog landelijke Hollanderdijk liep vroeger een tamelijk brede vaart,-met langs de walkant flinke bomen en een grote haag. Achter die haag liep een smal looppaadje. De vaart (“de Spoorsloot” werd hij genoemd) was vrij breed; aan beide, kanten riet en er zat veel vis in. ’s Zondagsmorgens zaten er vaak veel mannen te vissen. Dat was nog in de vorige eeuw. Later is die spoorsloot behoorlijk versmald door de aanleg aan de spoorkant van een klinkerweg, die voerde naar de verderop gebouwde opslagplaatsen voor olie.
Die Spoorsloot liep langs het`eerste gedeelte van de Hollanderdijk en vervolgens, na een kleine bocht, langs het terrein van de Spoorwegen het land in tot aan de boerderij van Oostra. Aan het begin van de Hollanderdijk eindigde de Spoorsloot in een heel smal en ondiep watertje (de Skietsloot), dat onder de Overijsselsestraatweg in de Potmarge uitmondde. De Spoorsloot en de Skietsloot vormden de grens tussen Leeuwarden en Leeuwarderadeel.
Het blokje woningen, waarover het ging, stond met de voorkant aan de Schrans. Achter, tegen dat blokje aan, stond ook nog een woonhuis, een beneden- en een bovenwoning, te bereiken via een houten brugje over de Skietsloot. In dat bovenhuis ben ik in 1894 geboren; vijf jaar later mijn zuster. Beneden woonde een zekere Van der Meulen, ik meen dat hij veedrijver was. Zijn vrouw Aal ging vrijdags wel naar de veemarkt te koeienmelken.
Omstreeks de eeuwwisseling verhuisden wij naar de voorkant en wel naar het pand, waar later Meyer woonde. Dat was toen nog een gewoon woonhuis, eveneens een beneden- en een bovenwoning. Wij kwamen beneden te wonen, deur aan de straatkant en daarnaast een groot raam van de woonkamer. Als dreumes zat ik veel voor dat raam te kijken naar het toen nog niet drukke verkeer van en naar de stad. Naar de stoomtreinen van en naar Groningen en naar de tonnenwagens en askarren van de stadsreiniging, want vlak tegenover ons was de ingang van het asland.
DUBBELE WONING
Naast die ingang stond aan de Schranszijde een grote dubbele woning. Het eerste gedeelte werd bewoond door, ik meen een zekere Zadel, in het tweede gedeelte woonde de opzichter der reiniging Bottinga. Aan de andere kant van de ingang van het asland, dus tussen ingang en spoorweg, was een stenen poortje, dat toegang gaf tot een urinoir, een vrij druk bezochte gelegenheid. Ik herinner me dat eens een paar grote jongens op manshoogte van die urinoiringang een touwtje spanden. De meeste bezoekers waren pettendragers, die liepen wel onder dat touwtje door. Maar er kwamen ook wel anderen met een garibaldie (zo’n mooie dophoed) en wanneer die persoon wat groot was, liep hij tegen dat touwtje aan, dat prompt dat dophoedje van zijn hoofd kieperde. Een vermakelijk gezicht.
Wij woonden dus beneden. Naast ons, aan de Schranskant, was een klein plaatsje; aan het einde daarvan was de deur van de bovenwoning. Daar woonde Snijder, de brandstofhandelaar. Toen nog een heel klein handelaartje, dat met een korf turf op zijn schouder zijn klanten bediende.
Naast onze woning, aan de spoorzijde, was de steenhouwerij van M. C. de Vries, die later naar de Stationsweg verhuisde. Er was een wat naar achteren gebouwd woonhuis, waarin boven De Vries woonde, met beneden kantoor en daarachter de steenhouwerij. Aan de andere kant van ons stond een éénkamerwoninkje, waarin ene vrouw Molein woonde. Het huisje stond iets lager dan het straatniveau, zodat je van een afstapje gebruik moest maken. Vrouw Molein had een snoepdiske. Zij was zeer lankmoedig en kon geduldig wachten als wij maar niet kouden besluiten, wat wij voor onze cent of voor ons nutske zouden nemen. Zij had lekkere stroopstokken, gewikkeld in krantenpapier.
Maar het allerfijnste was een gekleurde zuurbal. Na enig zuigen veranderde de kleur van bijvoorbeeld rood naar groen, dan blauw enz. De prijs was trouwens een hele cent. Zo’n bal werd vaak in combinatie gekocht, met zijn tweeën of drieën. Eerst mocht nummer één zuigen totdat de nieuwe kleur er was, dan kreeg nummer twee de bal en zo verder. Bij de volgende kleurwisseling ging hij dan weer naar één of naar numero drie. Er werd nauwlettend gecontroleerd hoever de verkleuring gevorderd was.
Toen vrouw Molein overleden was, werd het woninkje betrokken door haar dochter, die getrouwd was met een zekere Cieraad. Dat was een oud-koloniaal, die zwaar t.b. had. Hij lag in een bedstede in de kamer waarin ook de snoepdis stond, want vrouw Cieraad had de handel van haar moeder overgenomen. Zij was echter niet zo geduldig als haar moeder en, wanneer je niet direct je keus maakte, was het al gauw “nou opskiete”. Ze hadden twee jongetjes, Gerard en Jan, die beiden reeds lang overleden zijn.
Langs het huisje van Cieraad liep nog een paadje verder naar beneden en achter het huisje stond een krotje, waarin een paar oude mensen woonden.
Bron: ’t Kleine Krantsje. Nr. 410, 29-05-1982, pag. 8.