Een jaar geleden schreef ik over een artikel in de Friese koerier over het 50-jarig bestaan van de Uitgeverij Van Loghum Slaterus. Enkele jaren eerder had in dezelfde krant al een uitgebreid artikel over dezelfde uitgeverij gestaan met daarin een interview met de toenmalige directrice, mevr. Van Tricht-Ringeling. (Friese koerier van 14-04-1962). Dit artikel geeft een goed beeld van de focus en de ontwikkeling van de uitgeverij in een (voor ons) wat ouderwets oubollig Nederlands geschreven.
Mevrouw Van Tricht-Ringeling is later, in 1969, op dramatische wijze omgekomen bij een verkeersongeluk. De Leeuwarder Courant schreef hierover op 1 mei 1969
Vrouw in auto levend verbrand
Doordat haar auto na een botsing op Rijksweg 12 vlakbij Ede in de brand vloog, is de 49-jarige weduwe G. van Tricht-Rengeling uit Arnhem dinsdagavond levend verbrand. Haar Arnhemse vriendin, mevrouw W. D., die de auto bestuurde, kon door voorbijgangers uit het brandende voertuig worden bevrijd. Zij raakte gewond en is in het streekziekenhuis te Bennekom opgenomen. De botsing ontstond doordat mevrouw D. na het inhalen van een autobus plotseling remde. De vriendinnen waren van Utrecht op weg naar huis.
Vrouw zet werk voort van twee dominees die uitgever werden.
IN 1919 IS HET BEGONNEN. De eerste april van dat jaar is de officiële oprichtingsdatum van uitgeverij Van Loghum Slaterus (de klemtoon ligt op de „e” van Slaterus). Enkele maanden later in datzelfde jaar (18 juni 1919) werd in Dordrecht een meisje geboren, dat langs wonderlijke wegen als volwassen vrouw de nauwst mogelijke verbindingen met de even oud als zijzelf zijnde uitgeverij zou krijgen. Het begin daarvan ligt in het vroege najaar van 1944. Meer dan een eerste, schriftelijk contact kon het niet worden, omdat de geallieerde parachutisten net even eerder Arnhem hadden bereikt dan mejuffrouw mr. G. Ringeling die, als gevolg van de oorlogshandelingen in en rond de Gelderse hoofdstad, niet meer de kans kreeg er voor een sollicitatiebezoek heen te reizen. Na de bevrijding kwam het er desondanks toch nog van. De sollicitante werd benoemd. Een goed jaar later gaf zij haar directeur haar ja-woord en werd zij mevrouw mr.G. van Tricht—Ringeling. Acht jaar was zij vervolgens in de eerste plaats de echtgenote van de uitgever J. L. van Tricht om tenslotte haar man, die wegens zijn leeftijd het kalmer aan wilde gaan doen, op te volgen als directeur van Van Loghum Slaterus’ Uitgeversmaatschappij N.V. Dat gebeurde in het najaar van 1958. Wie overigens catalogi weet te „lezen” zal in de fondslijsten van deze Arnhemse uitgeverij al een jaar of wat eerder zonder veel moeite een begin van de vrouwelijke invloed kunnen aanwijzen.
VERWONDERLIJK IS DAT TROUWENS allerminst. Mevrouw Van Tricht was als mej. mr. Ringeling namelijk in 1945 naar Arnhem gegaan omdat zij werk bij een uitgeverij ambieerde. Haar huwelijk bracht uiteraard wel veranderingen mee, maar de daadwerkelijke interesse voor het uitgeversbedrijf verdween er bepaald niet door. De situatie wijzigde zich (afgezien van het strikt persoonlijke element, waarmee wij hier verder niets van doen hebben) vooral op het vlak van de praktische werkzaamheden. De (zij het kleine) huishouding vroeg aandacht uiteraard en dat leidde er mede toe, dat mevrouw Van Tricht bezigheden die de uitgeversassistente mej. mr. Ringeling wel eens erg saai of gewoon vervelend vond, niet meer voor haar rekening nam. Dingen echter waarvoor zij wel belangstelling had bleef zij doen.
AANVANKELIJK GEBEURDE dat, althans die indruk heb ik gekregen, betrekkelijk incidenteel. Niettemin werd daardoor toch ten dele de basis gelegd, waarop later deze uitgeefster meteen tamelijk stevig kon gaan staan toen zij de verantwoordelijkheden van haar oudere, zeer ervaren man moest overnemen. Trouwens, de heer Van Tricht mag dan niet meer actief zijn als uitgever, werken kan hij nog heel wel. En zo ligt het voor de hand, dat dit uitgeversechtpaar toch allerlei dingen met elkaar bespreekt en overlegt. Het opvallendste verschil daarbij is waarschijnlijk dat tot de herfst van 1958 een uitgever de beslissingen nam en dat nu een uitgeefster dit doet.
OF DIT AFSTAND DOEN van wat met recht een levenswerk genoemd kan worden de heer Van Tricht gemakkelijk is gevallen weet ik niet. Wie echter de geschiedenis van Van Loghum Slaterus nagaat is geneigd deze vraag ontkennend te beantwoorden. Niettemin vond ik aanwijzingen die doen vermoeden althans, dat het misschien minder moeilijk is geweest dan de buitenstaander denkt. In de eerste plaats mag worden aangenomen dat de heer Van Tricht — men kijke er de titels maar eens op na van hetgeen hij heeft uitgegeven — een wijs man is, die weet dat uiteindelijk geen mens onvervangbaar is voorzover het de vervulling van een bepaalde taak betreft. Hij is ook een heel bescheiden man, geloof ik. Want zo alleen valt eigenlijk te verklaren dat hij, binnenkomende op een moment dat (tegen zijn verwachting in) mijn gesprek met zijn vrouw nog niet geheel was afgesloten, meteen na de begroeting doorliep naar het kantoor. Bij het afscheid nemen, korte tijd later, keerde hij in de woonkamer terug. Maar ook toen maakte hij geen enkele opmerking over het onderwerp van dit verhaal dat hem zeker moet hebben geïnteresseerd; want handelde het niet over zijn vrouw en over (ook) zijn uitgeverij?
De heer Van Tricht koos een ander onderwerp van gesprek, dat hem — als oud-voorzitter van de Nederlandse Uitgeversbond — begrijpelijkerwijze interesseerde. Hij bracht het eerste artikel in deze serie in herinnering en wees op de onvolledigheid daarvan voorzover het de kwestie betrof van Van Oorschots deballotage als lid van de Uitgeversbond. Dat tweederde van de destijds ter vergadering aanwezige leden tegen hadden gestemd was voor hem een onaangename verrassing geweest. Ook voor nog enkele andere, vooraanstaande uitgevers onder wie de heer Wouter Nijhoff. Deze, de heer Van Tricht en nog twee anderen hebben toen de heer Van Oorschot als lid willen voordragen, maar diens voorwaarde was om statutaire redenen niet aanvaardbaar. Zonder die voorwaarde zou, zo meende de heer Van Tricht, „deze prachtig en belangrijk werk verrichtende uitgever” zeker bij een tweede stemming niet opnieuw zijn afgewezen.
EEN ZIENSWIJZE WAARBIJ IK mij zou willen aansluiten (tegelijk echter ook Van Oorschots „trots” heel wel begrijpende), nu een in vakkringen als volstrekt integer beschouwd en om zijn bekwaamheid ten zeerste gerespecteerd man als de heer Van Tricht deze opinie tot uitdrukking brengt. Dit respect is vanzelfsprekend in de loop van vele jaren ontstaan en toegenomen. In 1919 had in d« uitgeverswereld nauwelijks iemand er enig idee van wie daar in Arnhem een nieuwe uitgeverij waren begonnen. Twee van de drie namen althans vormden in dat opzicht een gesloten boek. Want niet alleen de man die zijn naam heeft gegeven aan de uitgeverij maar eveneens zijn mede-firmant (de derde man, die wel iets wist van de boekhandel, was een half jaar na de oprichting al weer vertrokken) waren al een aantal jaren als predikant werkzaam geweest. Ds. Van Loghum Slaterus diende als zodanig de Doopsgezinde kerk, ds. Van Tricht stond te Zutphen waar hij bij vrijzinnig-protestanten een geziene en geliefde figuur moet zijn geweest.
Ds. Van Loghum Slaterus had, onder meer om redenen die met zijn gezin verband hielden, al het besluit genomen zijn predikantschap op te geven en uitgever te worden, toen hij hoorde dat ds. Van Tricht eveneens de kansel wilde verlaten. Hij schreef daarop zijn jongere collega (die tevens oud-leerling van zijn catechisatie was) of deze ervoor voelde samen met hem de uitgeverij te beginnen. De beide mannen vonden elkaar en zij hebben, tot omstreeks 1927 eerst ziekte en daarna het overlijden van Van Loghum Slaterus hun verbinding beëindigde, een aantal jaren van goede en zeker ook vruchtbare samenwerking gekend. Het zal de eerste tijd beslist ook een kwestie van veel vallen en opstaan geweest zijn. De twee oud-predikanten wisten namelijk wel in welke richting zij hun fonds wilden opbouwen, maar hoe dat zakelijk en technisch gedaan behoorde te worden hebben de twee firmanten al doende moeten leren. De heer Van Tricht heeft naderhand ondubbelzinnig doen blijken dat hij het heel goed geleerd heeft.
Omstreeks 1954, toen hij een kroonjaar had bereikt, hebben zijn medewerkers ervoor gezorgd, dat de heer Van Tricht nog eens terug kon kijken. Als verjaarsgeschenk bood men hem namelijk een titelbeschrijving aan van alle boeken die hij sinds 1919 had laten verschijnen: het zijn er meer dan 500 geweest waarbij de herdrukken niet meegeteld zijn. Het is duidelijk dat ik hier zelfs geen redelijke algemene indruk kan geven van wat er in 35 jaar onder de naam Van Loghum Slaterus is uitgegeven. Niettemin moet daar toch iets van verteld worden. Al was het alleen opdat de ouderen zich tal van vaak belangrijke en belangwekkende vooroorlogse boeken zullen herinneren en ook opdat de naoorlogse generaties althans enig begrip zullen krijgen omtrent de activiteit van wat een heel geprononceerd-persoonlijk te werk gaande uitgever als de heer Van Tricht heeft kunnen doen in het belang van de Nederlandse literatuur, de politiek en bepaalde takken van wetenschap in ons land.
DE LITERATUUR IN HET Arnhemse fonds werd (tot omstreeks 1940 in de meeste gevallen) vertegenwoordigd door bijvoorbeeld Dirk Coster (zowel diens eigen werk als diens toen zeer populaire bloemlezingen: „Nieuwe Geluiden”, „De Nederlandse poëzie in honderd verzen” en „Het kind in de poëzie”) Anthonie Donker (tot en met zijn verzamelde gedichten), R. van Genderen Stort (vijf drukken van „Kleine Inez”), Herman Heyermans (drie stukken, waaronder „Eva Bonheur”), Jos Panhuysen (die er in 1931 debuteerde), J. C. van Schagen (de Zeeuw met een heel eigen toon), Theun de Vries (met vrijwel al het werk dat hij tot rond 1956 schreef) en ook Menno ter Braak, die zijn „Carnaval der Burgers” bij Van Loghum Slaterus liet uitkomen om daarna (een aantrekkelijke financiële aanbieding was er de aanleiding voor) in Nijgh en Van Ditmar de uitgevers te vinden voor vrijwel zijn gehele verdere oeuvre. Naast deze Nederlandse namen moeten zeker ook enkele buitenlandse genoemd worden. De Noor Hamsun in de eerste plaats, van wie vijf boeken in vertaling werden gebracht. Daaronder „Hoe het groeide” (negen drukken), „Kinderen van hun tijd” (vertaler: Jan Romein), „Het laatste hoofdstuk’ (vertaling: Annie Romein-Verschoor) en „August.
Het laatstgenoemde boek verscheen rond 1931. Gerard Walschap heeft er toen o.a. over geschreven. Een kort fragment uit zijn bespreking vond ik in een catalogus aangehaald. Het is curieus genoeg om het hier over te schrijven:
„August met zijn gouden tanden en zijn veertig koffers vol goud en parelen uit Indië is misschien wel de meesterlijkste figuur, die Hamsun ooit ontworpen heeft. Als schepping en karakteruitbeelding mag August zoo hoog gesteld worden; als Tartarin, Figaro, Don Quichot. Alleen de grootste schrijvers zijn tot zulke levensherscheppingen in staat.”
Een kleine dertig jaar later heeft Walschap zelf de poging ondernomen met zijn Tilman Armenaas een met August, Tartarin en de anderen meer of minder vergelijkbare figuur te scheppen.
In dezelfde catalogus waarin Walschap werd geciteerd stonden nog een paar opmerkelijke zinnen en wel over Ter Braak’s „Carnaval der Burgers”: „Dit is hèt boek voor vandaag en voor morgen…. Het doet voor Nederland aan als een verrassend wonder”. De man, die dit zo juiste oordeel heeft geschreven was …. Bart de Ligt.
MAAR TERUG NU naar de buitenlanders. Wegens het grote aantal titels noem ik als tweede auteur Emil Ludwig. De rijk geworden schrijver van meer romantische dan historische biografieën („Napoleon” — in de vertaling van Tony de Ridder; „Abraham Lincoln” — vertaald door Anthonie Donker; „Bismarck”, „Goethe” en nog andere), waarvan overigens merkwaardig genoeg niet één een Nederlandse herdruk heeft gehaald. Kwalitatief oneindig veel belangrijker waren natuurlijk Maxim Gorke en de (nog altijd veel te weinig gelezen, misschien zelfs al weer bijna vergeten) Spanjaard Miguel de Unamuno, van wie uitgever Van Tricht vier boeken (waaronder „Abel Sanchez”) door dr. G. J. Geers (nu hoogleraar in Groningen) heeft doen vertalen.
Overigens was het fonds van Van Loghum Slaterus zeker niet uitsluitend (en waarschijnlijk zelfs niet in de eerste plaats) literair gericht. Het (religieus-) socialisme (de uitgever heeft een leidende rol gespeeld in de Woodbrookersbeweging), het vrijzinnig-protestantisme, filosofie en psychologie kregen evenzeer grote aandacht. Nog een paar namen uit de fondscatalogi ter illustratie: prof. dr. W. Banning (met vrijwel al zijn boeken), Berdjajew, G. A. van den Bergh van Eysinga, Just Havelaar, prof. dr. G. J. Heering (ook met een aantal belangrijke boeken, zoals „De zondeval van het christendom” en „Militia Christi”), dr. J. H. van der Hoop, Bart de Ligt, de Belg H. de Man („Psychologie van het socialisme” is het belangrijkste en bekendste van zijn zes in Arnhem uitgegeven werken), dr. K. F. Proost, Henriëtte Roland Holst, prof. dr. K. H. Roessingh.
Meer dan een opsomming heb ik niet kunnen geven en desondanks is het toch een indrukwekkend geheel. Na 1940 verminderden uiteraard bij een uitgeverij met een dergelijk fonds (in 1939 was daarin ook nog opgenomen „Anti-semitisme en Jodendom” — onder redactie van prof. dr. H. J. Pos staande, ook nu nog actuele bundel studies van o.a. Ter Braak, dr. J. P. Kruijt, dr. J. Presser en prof. mr. B. Telders) in steeds vlugger tempo de activiteiten. De openbare althans, want binnenskamers werd al in het najaar van 1940 begonnen met de eerste voorbereidingen van het grootse en grootste project dat uitgever Van Tricht tot een goed einde zou brengen. Kort na de mei-dagen van ’40 kreeg hij de idee de oorlogsgeschiedenis van Nederland op zo verantwoord mogelijke wijze te doen beschrijven. De Duitsers vonden het goed. Maar, de namen van koningin Wilhelmina en van de militaire opperbevelhebber generaal H. G. Winkelman mochten onder geen voorwaarde genoemd worden. De heer Van Tricht en mr. J. J. van Bolhuis (de eerste van de vier latere redacteuren van het waarlijk tot standaardwerk uitgegroeide project) herkenden hun naïviteit. Het voorbereidende werk aan „Onderdrukking en Verzet” ging door, doch in het verborgene. In de loop van 1945 kon het publiek eindelijk mededeling van de plannen gedaan worden. Twee uitgevers (uitgeverij J. M. Meulenhoff in Amsterdam was er al sinds 1943 bij betrokken omdat Van Loghum Slaterus alleen de zaak niet goed meer zou kunnen verwerkelijken) verzorgden de aanbieding. De eerste keer kreeg men 40.000 intekenaren; de tweede (definitieve) aanbieding (met tamelijk vaststaande gegevens) resulteerde in 26.000 bij voorbaat verkochte stellen (van vier delen). De uiteindelijke, geheel verkochte oplage heeft 30.000 bedragen.
MEVROUW VAN TRICHT-RINGELING is er van het begin af getuige van geweest hoezeer haar man juist had gezien toen hij zijn vriend en collega J. R. Meulenhoff vroeg bij de uitgave van, „Onderdrukking en Verzet” met hem mee te doen. Spoedig na de bevrijding namelijk was mej. mr. Ringeling dan eindelijk in de gelegenheid haar in september 1944 onmogelijk gemaakte sollicitatiebezoek aan de heer Van Tricht te brengen. Hij maakte kennis met een jonge vrouw, die al in het bezit bleek van het uitgeversdiploma en bovendien beschikte over een paar jaar ervaring, opgedaan in Haagse boekhandels en uitgeverijen. Toen mej. Ringeling als een van de laatste afgestudeerden voor de definitieve sluiting van de universiteit Leiden verliet diende zij werk te zoeken. Zij leerde typen, ging wonen in de stad van haar voorkeur (Den Haag) en kwam er in dienst van de uitgever en drukker van de toenmaals heel bekende Kompaskaarten. Deze had voor na de oorlog plannen voor een uitgeverij van kinderboeken. Mej. Ringeling zou de leiding kunnen krijgen mits zij dan het vakdiploma bezat. Een der vereisten daarvoor is werken in erkende uitgeverijen of boekhandels. Bij Mensing en Visser (boekhandel „De vijf vocalen”) eerst, daarna bij Jongbloed (juridische boekhandel, vooral, maar tevens een zaak met een algemene boekenafdeling, een antiquariaat en een heel bescheiden uitgeverij) werd ervaring opgedaan. Het diploma werd in de zomer van 1944 verkregen en daarmee ging mej. Ringeling naar Kompas terug. Na korte tijd ontstond echter de behoefte om ergens anders een baan te zoeken. Op een aanbiedingsadvertentie reageerde o.m. Van Loghum Slaterus. De brief uit Arnhem was echter (gevolg van het niet nasturen ervan tijdens de vacantie) al een dag of wat oud. Niettemin werd een telegram naar Arnhem gezonden waarop per omgaande antwoord kwam: „Al voorzien”. Maar: enkele dagen later volgde een brief: „De benoemde heeft afgezegd. Wilt u toch eens komen praten?” Waarom aan dat verzoek geen gevolg gegeven kon worden is al verteld.
HET VERHAAL KRIJGT zijn vervolg in 1945. Mej. Ringeling nam een werkkring bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in Den Haag niet aan. Zij trad in dienst bij Van Loghum Slaterus in Arnhem. De „hartstochtelijke VCSBster” (VCSB-Vrijz. Christ. Studenten Bond), die wist, dat „heel veel van wat ik tot dan toe gelezen had door Van Loghum Slaterus was uitgegeven” (Banning en Havelaar vooral) begon met groot enthousiasme. Maar de teleurstelling volgde spoedig: „Ik moest bijvoorbeeld een verschrikkelijk moeilijk manuscript van Van den Bergh van Eysinga — vol cijfers — overtikken en vond dat ik daar toch niet voor gekomen was”. Niettemin, de tanden werden op elkaar gezet en het wachten was op het moment, „dat het nu eens leuk zou worden”. Nu, dat ogenblik kwam, maar op een heel andere en volstrekt persoonlijke wijze dan te verwachten viel. „Alles werd langzamerhand zo wonderlijk, zo apart, zo absurd en tegelijk zinvol, dat wij maar getrouwd zijn”. De uitgeversvrouw zei de vervelende dingen vaarwel en ging doen waar zij voor voelde. Van H. van Krimpen kreeg zij lessen in typografie en dat maakte het haar na enige tijd mogelijk wat „in de uitgeverij spelen”: nu en dan een boek ontwerpen en „optrekken met de auteurs”; vergaderingen en besprekingen (van de redactie van „Onderdrukking en Verzet’) bijwonen; „aardig gevonden worden als de vrouw van de (groot gezag hebbende) uitgever Van Tricht”; enkele boeken van Jung vertalen.
„Vlinderen” kan men doorgaans maar korte tijd volhouden. Mevrouw van Tricht wist dat niet alleen, maar was er bovendien het type niet voor omdat zij in wezen ernstig is. Waar daarenboven wel haar man als zij zich er gelijdelijk steeds meer van bewust werden dat zij niet stilzittende de toekomst kon afwachten doch er voordien over moesten nadenken (de „safe business van Onderdrukking en Verzet en van een paar andere standaardwerken zoals “Zoeklicht-encyclopaedie” zou eens een eind nemen) werd gedaan wat noodzakelijk bleek. Mevrouw Van Tricht ging zich intensiever met het werk bezighouden, te meer was daartoe aanleiding, omdat een nieuw, althans een sterk gewijzigd fonds moest worden opgebouwd. De auteurs van voor de oorlog met wie de heer Van Tricht had gewerkt waren of overleden of het karakter van hun werken was verouderd. Het besluit om tot op zekere hoogte opnieuw te beginnen (doordat de standaardwerken materieel gezien heel bevredigende resultaten leverden was de productie geleidelijk eigenlijk vrijwel onbewust sterk beperkt) werd pas na langdurig overleg genomen: „Het vormde een in mijn leven ingrijpende beslissing, maar toen die gevallen was besefte ik dat de vrijblijvendheid van mijn leven mij eigenlijk de keel al uithing”.
UITERLIJK WAS ER VAN de nieuwe aanpak niet meteen veel te merken. De heer Van Tricht bleef directeur. Maar de fondslijsten sinds het begin van 1955 laten vermoeden, dat zijn vrouw heeft meegesproken bij de keuze van hetgeen zou worden uitgegeven. Het aantal namen van vrouwelijke auteurs (Anne Morrow Lindbergh, Helen [=niet leesbaar] , Penelope Mortimer, Margery Sharp e.a.) werd opvallend veel groter. In het jaar van 1958 werd ook formeel de nieuwe situatie doorgevoerd. Mevrouw Van Tricht volgde haar man op als directeur van Van Loghum Slaterus N.V. Een vrouw had het op zich genomen de reis voort te zetten waarmee twee dominees een kleine veertig jaar eerder waren begonnen. Deze vrouw was aanmerkelijk beter op haar taak voorbereid. Ik heb daar al het een ander van verteld. Genoemd dient nog te worden dat mevrouw Van Tricht al heel lang een deel van de aanbieding had verzorgd door regelmatig een zeventig tot tachtig boekverkopers te bezoeken. „Dat is bijzonder nuttig gebleken. Want niet alleen heb ik zodoende veel mensen uit het vak leren kennen, maar ik kan ook, waar nodig, de vertegenwoordigers achterna zitten”.
Dat werd zo resoluut verteld, dat ik wel met een vraag moest reagren. „Bent u zo’n slavendrijfster? Mevrouw Van Tricht onderkende meteen de ironie, maar toch ging zij er even op in. „Eigenlijk ben ik niet genoeg slavendrijfster. Vergeet u niet, dat ik niet het vanzelfsprekende gezag van mijn man heb. Hij was er letterlijk altijd , maar ik heb ook nog andere dingen te doen. En het is vervelend, maar soms moet je wel eens even opspelen. Maar toch geloof ik dat we hier wel een kantoor hebben.” Het werd aarzelend in de zin van bedachtzaam en voorzichtig gezegd. Niet vreemd trouwens als men weet dat de vrouw die haar woorden zo duidelijk overwoog juist dezelfde morgen voor de eerste keer, in plaats van haar man, een gesprek met haar bankdirecteur had gehad. Duurt het niet voor de meesten van ons lange tijd voordat we betrekkelijk zeker zijn van onze zaak? Waarom zou het dan bij mevrouw Van Tricht anders zijn? Staat zij bovendiesn niet op een belangrijk punt in de nieuwe ontwikkeling van uitgeverij Van Loghum Slaterus? De laatste jaren was daarvan al het een en ander waar te nemen geweest. Er waren (na zeer veel tijd en energie vragende voorbereidingen, na teleurstellingen en mislukkingen ook na soms maanden hard werken) al enkele nieuwe reeksen op stapel gezet: de „Sociale Bibliotheek” en „Wij en onze kinderen”. Daarop zijn onlangs gevolgd de „Psychologische Monografieën” en de „Sociologische Monografieën”. Reeksen wetenschappelijke boeken, waarbij iets nieuws wordt geprobeerd in die zin dat het hier gaat om leerboeken voor studenten in de moderne vorm van (er fleurig en plezierig uitziende) paperbacks voor een betaalbare prijs.
„DINGEN WAARMEE ik begonnen ben omdat ze mij, geloof ik, liggen en waarvan ik bovendien het gevoel heb dat anderen het minder goed kunnen. Een academische opleiding geeft daartoe mogelijkheden, mede doordat er al relaties zijn en andere relaties, in Leiden zeker, gemakkelijker te maken en te vinden zijn”. Het uit deze woorden sprekende voorzichtige zelfvertrouwen heeft er mede toe geleid, dat mevrouw Van Tricht in samenwerking met uitgeverij De Haan („er is een bijzonder plezierige werkverdeling; wij maken de boeken, zij verkopen ze”) binnenkort een Nederlandse primeur zal brengen. De eerste serie paperbacks, dat wil zeggen een reeks (populair) wetenschappelijke boeken in normaal formaat, maar in een slap omslag. De ontwerpen er voor heb ik gezien en ik kan mij heel goed indenken, dat èn mevrouw Van Tricht èn haar collega De Haan èn haar bankdirecteur er veel van verwachten. Het lijkt de moeite waard attent te zijn.
R. BOLTENDAL
Beste mensen, wij zijn bezig om een boek te schrijven over onze moeder, die vriendin was van Mevr, Bep, Van Tricht-Ringeling. en willen enkele citaten van haar man en haarzelf gebruiken in ons boek. natuurlijk met verwijzing naar uw artikel.
Hallo Bertha,
Leuk idee. Je mag alles op deze site gebruiken, met natuurlijk een bronverwijzing. Kennis is om te delen!
Met vriendelijke groet,
Henk Slaterus
Ik kwam dit artikel vandaag toevallig tegen. Mw. Van Tricht was mijn tante, tante Bep. Een heel moderne tante.
Ik heb altijd begrepen dat bij een afslag een militaire bus bovenop de auto was gebotst en dat dat door defensie min of meer in de doofpot was gestopt. Maar of dat klopt?
Beste Machteld,
Bedankt voor uw reactie. Uw tante is wel heel onfortuinlijk om het leven gekomen. Dat zal een grote slag geweest zijn voor uw familie.
Ik heb geen nadere informatie over het ongeluk. Onze familie was al lange tijd niet meer betrokken bij de uitgeverij. Wel mooi dat de naam nog zo lang verbonden is geweest aan deze uitgeverij, die mede dankzij dhr, Van Tricht en uw tante vele bijzondere boeken heeft uitgebracht.
Met vriendelijke groet,
Henk Slaterus
Bedankt voor uw reactie, met vriendelijke groeten, Bertha Noppen