Tags

, , , ,

In april schreef ik over het overlijden van mijn overgrootmoeder Coenradina Geertruida Dijkstra (1865-1945). Het was vlak voor de bevrijding van Nederland en er zijn twee brieven bewaard gebleven, die familieleden aan mijn overgrootvader “Riekus” (Idanus Hendericus) Slaterus stuurden. Ze geven een bijzondere blik in deze moeilijke periode. De eerste brief was van zijn zwager Wynzen Dijkstra; de andere brief van zijn neefje Piet Groote Wassink, de tweede zoon van zijn zuster Joukje.

Deze brief valt in de eerste plaats op door het gebruik van lange zinnen met veel komma’s. Verder valt de verwijzing naar het geloof op, omdat dit in mijn familie niet gebruikelijk was. Bijzonder echter is het benoemen van het “onderduiken” door mijn grootvader Hoezeas (Zeas genoemd).

In het voorjaar van 1945 zijn mijn vader en zijn broer Hennie bij een razzia door de Duitse soldaten opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Tevens werd er een radio gevonden: het snoertje hing nog zichtbaar uit de kastdeur. Mijn opa was op het moment van de inval niet thuis en heeft uit voorzorg een tijdje bij de ouders van zijn toekomstige schoondochter (mijn moeder) “geslapen”. Over het verhaal van mijn vader zal ik een volgende keer schrijven.

Eerst de condoleancebrief. Op de achterzijde van de enveloppe staat als adres: Groote Wassink, Eikweg 66, Hilversum.

Condoleancebrief2 001

Hilversum, 24 maart 1945.

Beste familie,

Zoo juist U brief ontvangen, met het vreeselijke bericht van Tante. O wat is dat toch erg, wat valt al dat andere, ik bedoel de toestand waar we in leven dan toch weg bij zo’n geval, zoo ziet men er zijn altijd weer erger dingen als laastgenoemde, oom.

Maar schrijf ons s.v.p. zoo gauw mogelijk weer terug hoe het er mee gaat, jammer dat wij niet kunnen komen, anders sprong ik zéér op de fiets en kwam eens kijken.

Moeder vond het ook zoo vreeselijk dat iemand zoo moet lijden, maar laten wij hopen en bidden voor al het laatste beste menschen kan een boel verlichting geven, want het wordt ons zoo iets niet door menschen aan gedaan, maar door “Hem” die het heelal regeert, die is en was en komen zal, en als wij daar onze maar aan over geven dat verlicht al een heele boel.

En Zeas, jong, wat zit jij ook in de misère, je twee jongens weg, zelf onder moeten duiken. Wees toch voorzichtig man, want je verrader slaapt niet hoor. Er zijn in deze tijd  noch altijd menschen die er op uit zijn om een ander leed aan te doen, maar laat ook je vrouw het hoofd en jij zelf koel houden, doe geen dwaze dingen in die laatste paar dagen.

Noch maals schrijf ons zoo spoedig mogelijk terug, want de brieven blijven lang onderweg, want we zijn erg nieuwsgierigm zoo wel van het eerste als van het laatste.

En het laatste onze vriendelijk dank ook uit naam van Moeder voor die broodbonnen, dat was weer een heerlijke uitkomst, nu beste menschen, ontvang van ons allen een stevige handdruk en biezonder aan Tante en Zeas houd moed jong.

Gegroet van ons alle,
Moeder, Piet Wouts Jouke

Piet Hoezeas ondertekende de brief namens zijn moeder, zijn vrouw Woutsie Hagen en zijn nog thuiswonende dochter Joukje.