Op de website van het Stadsarchief Amsterdam kwam ik het signalement tegen van Johan Slebe. Het signalementenregister is een register waarin de Amsterdamse politie van 1880 tot 1917 bijhield welke gevangenen elders in het land waren vrijgelaten. Van de vrijgelaten gevangen werden een foto en gegevens opgenomen in het register ter ondersteuning van handhaving van orde en veiligheid.
Lees hier het volledige signalement: Signalement Johan Slebe. Het bijzondere van deze kaarten is niet alleen dat er een foto bewaard is gebleven, maar ook vele details over de kenmerken van de persoon en de daad waarvoor hij veroordeeld was. Johan, bijvoorbeeld, was ruim 1,70 meter groot, had donker bruin haar en groene ogen met “onder de pupil een donker vlekje”. Als bijzondere kenmerken golden zijn “ronde neustop” en “op 13 cm onder de linker tepel een vergroeing van het kraakbeen der onderste rib”.
Johan was op 26-05-1867 in Leeuwarden geboren als natuurlijke zoon van Romkje Slaterus (1840-1920). Romkje had haar ouderlijk huis op in het voorjaar van 1866 verlaten om in Castricum te gaan werken. Voor de hand ligt dat ze als dienstbode een betrekking had gevonden, mogelijk in het huis aan de Kerkbuurt van de aannemer Joannes de Bruyn en zijn vrouw Johanna Maria Slebe. Vlak voor de kerstdagen van 1866 kwam ze zwanger uit Castricum terug. In haar ouderlijk huis beviel ze vijf maanden later van Johan. Johan zou anderhalf jaar later bij het huwelijk met Johannes Cornelis Slebe (1816-1881) worden erkend als hun “wettige zoon”. Johan Cornelis was 24 jaar ouder dan Romkje en tweemaal weduwnaar met een groot gezin. Mogelijk hebben ze elkaar in Castricum in het huis van zijn zuster leren kennen.
Door de lange tijd tussen de geboorte van Johan en de erkenning door zijn vader, ben ik niet zeker of Johan daadwerkelijk de zoon was van Johannes Cornelis Slebe. Hiervoor pleit wel de keuze van de voornaam: bij de geboorte van een “natuurlijk” kind werd vaak de voornaam van de daadwerkelijke vader gegeven aan het kind.
Na haar huwelijk op 27 februari 1869 (in Leeuwarden voltrokken) trok Romkje met haar zoontje Johan in bij het gezin Slebe, dat inmiddels aan de Kruisweg nr. 6 in Haarlem woonde. Johannes Cornelis was daar aannemer van publieke werken. Lange tijd had hij daarvoor in Den Helder gewoond en gewerkt. Tevens heeft hij daar een belangrijke rol vervuld in de gemeenteraad.
Terug naar het signalement van Johan: Hij was op 24 december 1899 ontslagen uit de Strafgevangenis van Groningen, waar hij opgesloten had gezeten wegens “oplichting”. Ik was benieuwd wat had hij had gedaan en ben gaan zoeken in het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek. Op de naam Slebe vond ik al snel wat ik zocht. Hij stond met naam en toenaam in de krant, nog voordat hij veroordeeld werd: privacy was blijkbaar in de 19e eeuw niet zo belangrijk… Het Algemeen Handelsblad van 01-12-1898 schreef het volgende:.
RECHTSZAKEN. Een Maris ontvreemd.
Heden stond voor de rechtbank alhier terecht Joh. Slebe, bediende bij de firma Preijer & Co. wegens oplichting. Deze taak heeft destijds nogal sensatie gemaakt.
Mevrouw B. bezat een schilderij van Jacob Maris, “Riviergezicht op de Schelde”, dat zij van de hand wenschte te doen.
De firma Preijer had er ƒ 4000 voor geboden en ook mevrouw Artz in Den Haag wilde er ƒ 4000 voor geven, doch de eigenares taxeerde het doek belangrijk hooger.
Op 2 October ontving zij een telegram uit Den Haag, geteekend Artz, waarin haar verzocht werd het schilderij op te zenden, aangezien er een Amerikaan was die het misschien koopen zou. Mevrouw B. zendt een telegram terug en eenigen tijd later komt een kruier met een kaartje van mevrouw Artz het stuk halen.
Als zij na eenige dagen niets meer over de zaak hoort, schrijft mevrouw B. naar Den Haag en krijgt ten antwoord dat men daar van geen schilderij weet. De politie wordt met het gebeurde in kennis gesteld en slaagt er in door beleidvol optreden het kostbare doek weer in handen te krjjgen. Hoe had zich het geval toegedragen? Joh. Slebe, de beklaagde, was naar Den Haag gegaan en had daar een telegram gezonden, geteekend Artz naar mevrouw B, en het antwoord ook in ontvangst genomen. Gebruikmakend van een kaartje van mevrouw Artz, dat hij in zijn bezit had, had hij daarop door een kruier het schilderij laten halen en zoolang in het magazjjn van zyn patroons, de heeren Preijer, opgeborgen. Hij zond het den volgenden dag naar een kunstkooper te Londen, die het echter niet hebben wilde, omdat er twijfel bestond omtrent de echtheid. Het moest eerst door den schilder gewaarmerkt worden. Slebe zorgde er echter voor, dat hij zijn buit weer spoedig kwyt was en zond het stuk weer naar Londen, naar een anderen kunsthandelaar. Intusschen was de zaak hier onderzocht en had do politie het spoor gevonden. Het gelukte met groote moeite het doek terug te krijgen voordat het verkocht was.
De beklaagde legde een volledige bekentenis af en zeide door geldgebrek tot zijn daad te zijn gekomen. Het bleek, dat hy een behoorlijk salaris had, maar zijn leven scheen daarvoor niet ingericht te zijn. Geruimen tijd geleden heeft hij een jaar gevangenisstraf ondergaan.
Het O.M. eischte 2 jaar gevangenisstraf. De verdediger, mr. Van Lier, bestreed dat hier listige kunstgrepen waren gebruikt en vroeg ontslag van rechtsvervolging. Bovendien voerde hij verzachtende omstandigheden aan.
Uitspraak 9 December.
Johan had op grote voet geleefd en had niet genoeg aan zijn, toch niet geringe, salaris:
Beklaagde, die 3 maanden getrouwd is, en een salaris had van f 1800, zegt tot zijn daad te zijn gekomen door geldgebrek
aldus het Rotterdamsch Nieuwsblad van 02-12-1898.
Hij werd veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf. Het huwelijk was met Maria Clara Kuijten (1877-1959) was voorbij. Zij had zich van hem laten scheiden en Johan moest opnieuw beginnen.
We mogen aannemen dat het bij deze misstap is gebleven. Enkele jaren later is Johan opnieuw getrouwd en kreeg een dochtertje, dat zou trouwen met een bankier in Haarlem. Een keurig gezin, dat vast niet liever wilde, dan deze ongelukkige periode in Johans leven vergeten. Johan is allang overleden en ook zijn dochter; kleinkinderen zijn me niet bekend. Toch zorgt het internet er nu alsnog voor dat deze onfortuinlijke gebeurtenissen weer aan het licht komen…
We lezen en spreken de laatste tijd veel over de relatie tussen het internet en de privacy. We vergeten daarbij wel eens dat ook in vroeger tijden, zonder internet, veel van het doen het laten van mensen werd vastgelegd en bewaard… Nieuw is echter dat dit door de digitale ontsluiting gemakkelijk terug te vinden is!