Tags

, , , , ,

Op 2 januari 1758 vertrok het schip ‘De Jonge Wilhelmus‘ “gevoerd door Schipper Lubbert Jacobsz. Sap” vanuit de haven van Rouen in Frankrijk op weg naar Amsterdam. Het schip was beladen met “stukgoederen”. Voor 26 opdrachtgevers (kooplieden en winkeliers) haalde hij zeer uiteenlopen waren op: onder andere Frans glaswerk, pleistersteen, linnen, saffraan, gom, boeken, “ruijkend water”, confituren en naaigaren.

Onder de lading bevonden zich twee kisten met zijde en wollen manufacturen ter waarde van 600 gulden bestemd voor A.M. Slaterus en J.M. de la Fontaine.

Bron: Stadsarchief Amsterdam, Vonnissen van Averij Grosse dd. 09-06-1758

Bron: Stadsarchief Amsterdam, Vonnissen van Averij Grosse dd. 09-06-1758

Zonder problemen arriveerde de schipper acht dagen later op de rede van Texel. Onderweg had hij geen ijs waargenomen en ook bij Texel geen ijs gezien. Dus voer hij verder richting Zuiderzee, maar ter hoogte van Wieringen kwam hij zoveel ijs tegen dat hij besloot om te keren en terug te zeilen richting Texel. Maar het was te laat! het schip zat vast in het ijs en dreef ’s nachts aan de grond bij het Oosterend.

Texel

Hierbij brak het roer in stukken en werd het zwaard beschadigd. De volgende dag probeerde de schipper het schip vlot te krijgen door ballast en een deel van de vracht pleistersteen over boord te gooien. Op de twaalfde kreeg de bemanning hulp van een ander schip dat hen na drie dagen vlot wist te trekken. Het lukt om verder te zeilen naar Oudeschild en daar voor anker te gaan en beter weer af te wachten.

De schade voor de schipper bedroeg 554 gulden. Hij stapte hiermee naar de rechtbank van Amsterdam om deze schade (deels) te verhalen op de opdrachtgevers. Zo’n verzoek werd gehonoreerd als de schipper kon aantonen dat de schade niet door zijn schuld of die van de bemanningsleden was veroorzaakt, maar door overmacht. Hij leverde een uitgebreid verslag in van de gebeurtenissen bij de Bank van Assurantiën en Averijen, onderdeel van de Amsterdamse rechtbank, gevormd door de Commissarissen van Zeezaken.

Deze velde op 9 juni 1758 vonnis over de de verdeling van de kosten, veroorzaakt door bij Texel opgelopen schade aan het schip en de lading.

De 26 opdrachtgevers en de schipper zelf moesten elk proportioneel (naar aandeel in de totale waarde van de vracht en de waarde van het schip) een deel van de schade dragen plus de daarbij komende gerechtskosten.

Voor Agatha Maria Slaterus en Johanna Maria de la Fontaine, die samen een winkel in zijde en stoffen aan de Oude Turfmarkt in Amsterdam hadden, betekende dit een schadepost van 13 gulden en 16 stuivers. De zijde en wollen manufacturen zullen ze wel voor een iets hogere prijs hebben verkocht.