Ik heb al eens genoemd dat veel dochters van Frederik Lodewijk Slaterus (1831-1894), die zich vanuit Den Haag als bankemployé en verzekeringsagent in Padang had gevestigd, daar met militairen trouwden. In de jaren 80 van de vorige eeuw zijn hun gegevens opgezocht in de Stamboeken van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (K.N.I.L.):
- Carl Friedrich Wilhelm Knauf (1845-1910), gehuwd Padang 1889 met Anna Johanna Slaterus. Nummer 14543 op het Stamboek bij het Departement van Oorlog.
- Marten Harks Arjen de Vries (1866-1942), gehuwd Padang 1899 met Kathinka Slaterus. Nummer 39073 op het Stamboek bij het Departement van Oorlog.
- Jan Roelof Ax, (1868-1920) gehuwd Padang 1899 met Amalia Wilhelmina Charlotte Slaterus, Nummer 26526 op het Stamboek bij het Departement van Oorlog.
- Hermanus Pieter Ketting (1872-1919), gehuwd Padang 1901 met May Anne Marrgaretha Slaterus. Nummer 31934 op het Stamboek bij het Departement van Oorlog.
- Willem Frederik Prins (1870-1917), gehuwd Padang 1902 met Leontine Wilhelmine Eleonora Slaterus. Nummer 38286 op het Stamboek bij het Departement van Oorlog.
- Cornelis Franciscus Vervaart (1878-1934), gehuwd Padang 1907 met Leonarda Helena Slaterus. Nummer 54077 op het Stamboek bij het Departement van Oorlog.
Daarnaast was een achterneef Johan Frederik Slaterus (1832-1862) uit Amsterdam in Oost Indië omgekomen. Toen hij bij de Marine diende als vuurstoker op Z.M. stoomschip Reteh op, verdronk hij in 1862 in de haven van Gorontalo op het eiland Celebes.
Tot mijn verbazing ontdekte ik deze week nog een Slaterus, die naar Oost-Indië vertrokken was in de 19e eeuw!
Veel Stamboeken van het Nederlandse leger zijn sinds kort op internet te raadplegen op de website van Familysearch. Een goede toegang hierop vindt u op deze pagina van zoekakten.nl .
Het is even zoeken, maar ik heb veel Slaterussen uit de 19e eeuw hierin teruggevonden. Een goede hulp hierbij zijn de militieregisters (de lotingsregisters voor zover beschikbaar) of de huwelijkse bijlagen. Hierbij zat altijd een bewijs dat de bruidegom had voldaan aan de dienstplicht, waarin meestal het jaar vermeld stond waarin de dienstplicht begon en bij welk legeronderdeel.
Zo wist ik uit zijn overlijdensakte dat een andere achterneef uit Leeuwarden, Pieter Jacobus Slaterus, zoon van koopman Jan Willem Slaterus en Pietje van Loghem, op 20-10-1862 in Den Helder was overleden als “van beroep soldaat laatst gediend hebbende bij het Koloniaal Werfdepôt”.
In de Namenklapper over de jaren 1857 tot en met 1865 vond ik al snel zijn Stamboek-nummer (36654) en met dit nummer was Pieter snel gevonden in het Stamboek van het Koloniaal Werfdepot.
Het eerste dat mijn aandacht trekt in een Stamboek zijn de persoonsgegevens en het signalement van de soldaat, in dit geval van Pieter Jacobus Slaterus:
Vader: Jan Willem
Moeder: Pietje van Lochum
geboren te: Leeuwarden / Friesl:/
den: 19 November 1832
laatst gewoond te: Leeuwarden
bij zijne aankomst in het korps 1 ellen 7 palmen 2 duimen 4 strepen (= 1,724 meter)
aangezigt: Ovaal
voorhoofd: Rond
oogen: Blaauw
neus: Ordinair (=gewoon)
mond: Groot
kin: Rond
haar: Blond
wenkbraauwen: Idem
merkbare teekenen: Geen
Mij viel gelijk op dat er links bij het “doorlopend nummer” 36654 een aantekening staat:
Zie No. 18562 dit korps
Pieter was dus eerder bij het Koloniaal Werfdepot geregistreerd. Bij elke registratie (overgang naar een ander legeronderdeel of aangaan van een nieuw dienstverband) werd een nieuw stamboeknummer aangemaakt, zodat de soldaten gemakkelijk terug te vinden waren in de lopende stamboeken.
Natuurlijk gelijk deze gegevens er ook bij gezocht, maar eigenlijk is dat niet nodig, want bij elke registratie werd de geschiedenis van vorige stamboekinschrijvingen overgeschreven op de rechter bladzijde. Maar er werden vaak vergissingen gemaakt of delen weggelaten bij het overschrijven. Dus het loont altijd de oudere stamboeken te checken.
Pieter was dus al eens eerder, op 28 december 1855, aangemeld als beroepssoldaat bij het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk. Hij was vrijwillig voor een premie van ƒ40 een verbintenis aangegaan voor zes jaren” in te gaan met den dag van inscheeping naar de overzeesche bezittingen”. Hij vertrok op 10 maart 1856 vanaf Nieuwediep (Den Helder) aan boord van het schip “Nieuw Holland” naar Indië.
Het leger had geen eigen transportschepen, maar maakte geen gebruik van particuliere koopmanschepen, zoals blijkt uit de volgende krantenadvertentie:

Bron Delpher: “Opregte Haarlemsche Courant”, 28-02-1856.
Even later lezen we in de krant dat Pieter aan boord is gegaan met zijn compagnie:

Bron Delpher: Utrechtsche provinciale en stads-courant, 11-03-1856.
Het zeilschip de Nieuwe Holland koos, waarschijnlijk vanwege het weer, vier dagen later dan gepland het ruime sop vanuit Den Helder op 14 maart 1856.
In de kranten konden familie en vrienden precies volgen waar het schip met hun dierbare zich bevond en of het behouden aankwam op de plaats van bestemming. In die tijd was het nog een gevaarlijke reis met een zeilschip. Ook het jarenlange verblijf in de Oost bracht veel risico’s met zich mee. Dat zo’n afscheid zwaar viel voor de soldaat, zowel als voor de achtergebleven familie, blijkt wel uit deze advertentie van Pieters meerderen voor hun vertrek naar Batavia:

Bron Delpher: Algemeen Handelsblad, 17-03-1856.
Na een voorspoedige reis van 99 dagen kwam Pieter aan op Java: “gedebarkeerd te Batavia den 11 Junij en ingedeeld bij het 4e Batt: Inft:”. Dit vierde Bataljon Infanterie (=soldaten te voet) werd later dat jaar op 1 november hernoemd tot het tweede Bataljon Infanterie.
Pieter was geen gemakkelijke soldaat: “Den 13 Mei 1857 geplaatst in de 2e Klasse van Discipline. 29 Junij 1858 uit dezelve ontslagen.” Dat betekent dat Pieter een straf was opgelegd. Waarom is hier niet duidelijk, maar vaak was dat vanwege ongeoorloofd verlof, verkoop van legereigendommen, dronkenschap of iets dergelijks. Vaak bestond zo’n straf uit anderhalve maand opsluiting, gevolgd door een periode met zware corveediensten en ontzegging van voorrechten en waardigheidssymbolen. (Dit was niet de eerste keer dat Pieter dit meemaakte! Daarover straks meer.)
Na 46 dagen zat zijn straf erop. Op 21 April 1859 werd Pieter benoemd tot hoornblazer, maar na anderhalf jaar weer teruggezet als soldaat.
Na het aflopen van zijn diensttijd van zes jaar verlengde Pieter niet zijn contract, maar mocht terugkeren naar Nederland. Blijkbaar was hij ziek geworden of gewond geraakt: “Den 31 Maart 1862 wegens finale ongeschiktheid voor de Milt: Active dienst het Paspoort naar Nederland toegestaan, ten einde aldaar voor een onderstand voor eens a ƒ 72 in aanmerking te komen. / Art: 3 Koninklijk besluit dd. 24 November 1859 No 70 /”.
Pieter was ongeschikt voor verdere militaire dienst en kreeg bij zijn ontslag (=paspoort) een eenmalig uitkering (onderstand = bijstand) van 72 gulden. Op 26 Mei 1862 keerde hij terug op hetzelfde schip waarmee hij gekomen was, het zeilschip Nieuw Holland. Hij en collega’s werden uitgezwaaid op de kade van Batavia met vrolijke muziek van het muziekkorps van het 13e Bataljon Infanterie.

Bron Delpher: Java-bode, 28-05-1862
De terugreis vanuit de Oost duurde, zoals gebruikelijk, langer dan de heenreis, 128 dagen, en uiteindelijk zette Pieter op 30 september 1862 weer voet op Hollandse bodem.

Bron Delpher: Algemeen Handelsblad, 02-10-1862.
Tot slot wordt in het Stamboek vermeld dat Pieter “bij het Koloniaal Werf Depot, den 30 September 1862 weder in de Sterkte [is] gebragt.”, maar amper drie weken later overleed hij op 20 oktober in het Maritieme Hospitaal Willemsoord in Den Helder. We kunnen ervan uitgaan dat hij zeer verzwakt in Nederland is aangekomen en de reis naar Harderwijk of naar huis niet meer heeft kunnen maken.

Bron: www.legerplaats.nl
Voordat Pieter zich in 1856 aanmeldde bij het Koloniaal Werfdepot, had hij al een carrière van vijf jaar achter de rug bij de reguliere infanterie in Nederland.
Hoewel hij als tweede zoon vrijgesteld was voor de dienstplicht (Nationale militie) trad hij toch toe tot het leger als “nummerwisselaar”, Hij nam de plaats in voor Johan Wilhelm van der Heijden, die van de lichting 1851 in Leeuwarden wel was ingeloot. Ongetwijfeld zal hij hiervoor een flink bedrag ontvangen hebben van Johan. Pieter werd ingedeeld als soldaat bij het 3e Regiment Infanterie.
Hoewel de dienstplicht in die tijd vijf jaren duurde, werden de soldaten vaak al na een half jaar op “groot verlof”naar huis gestuurd. Pieter koos ervoor om beroepssoldaat te worden en ging op 19 augustus 1851 voor een premie van ƒ20 de volgende zes jaren vrijwillig in dienst bij het 1e Regiment Infanterie. Hij werd gelegerd aan de andere kant van het land in Maastricht.
Op 1 augustus van het volgende jaar werd hij daar aangesteld als tamboer, maar per 1 januari 1853 teruggezet als soldaat. Pieter had zich misdragen in het leger en werd “den 8 Januarij 1853 bij het Algemeen Depot van discipline gedetacheerd en bij de 1e Cathegorie ingedeeld”.
Dit depot was sinds 1850 in Medemblik gevestigd. Hier werden “manschappen gedetacheerd, die, naar luid van artikel 1518, aan eene strengere tucht dan bij de korpsen moeten worden onderworpen.” “De manschappen der 2e klasse zijn verdeeld in twee categoriën.”
“In de 1e categorie worden geplaatst:
- De manschappen, die herhaaldelijk hunne kleeding verkoopen of verpanden, of die eens groote en eens kleine kleding hebben verkocht,
- De zoodanigen, die in één jaar, driemalen meer dan 24 uren het korps zonder toestemming hebben verlaten, en niet als deserteurs worden aangemerkt.
- Die militairen, welke wegens verbeterd gedrag, na verblijf van zes maanden in de 2e categorie, tot de eerste overgaan.
In de 2e categorie worden geplaatst:
- De manschappen, die zich aan wederspannigheid, aan grove overtredingen en aan aanhoudende dronkenschap schuldig maken, en die voor de gewone van bestraffing ongevoelig zijn.
- De zoodanigen, die een of meermalen wegens het verkoopen van hunne groote kleeding gestraft, zich daaraan op nieuw schuldig maken; wordende ook bij herhaling beschouwd het geval, dat een man, vroeger, ter zake van het verkoopen van kleeding, bij de 2e klasse geplaatst, daaruit ontslagen, zich op nieuw aan dat feit schuldig maakt.
- Zij, die in 1e categorie geplaatst, in een kort tijdbestek (3 à 4 maanden), drie maal de zwaarste straffen zullen hebben ondergaan, of wier overplaatsing door den chef van het algemeen depôt van discipline, om bijzondere redenen, noodzakelijk wordt geacht.” (Bron: Krijgsregeling der landmagt, 1847)
Pieter was dus nogal onhandelbaar, ofwel wegen het langdurig zonder toestemming de kazerne te verlaten, ofwel door kleding of andere eigendommen van het leger te verkopen. Ik vermoed beide, want binnen een half jaar na zijn terugkeer bij het regiment (7 mei 1854), moest Pieter op 5 oktober 1854 voor de “krijgsraad in het Limburgsche” verschijnen en werd op 4 januari 1855 in hoger beroep door het Hoog Militaire Gerechtshof “veroordeeld tot gemis der kokarde gedurende 6 Maanden, en zes weken verzwaarde detentie, ter zake van eerste desertie in tijd van vrede onder eenigzints mitigerende omstandigheden en het verkoopen ofte zoek maken van kleine Equipementstukken.”
Het verlies van kokarde hield in dat een onderofficier de veroordeelde voor het front van de manschappen de kokarde (insigne) van het uniform trok. Vaak ging dit ook gepaard met een lijfstraf (rietslagen). De zes weken zware detentie zal hij ongetwijfeld in de militaire gevangenis hebben uitgezeten.
Op 20 februari 1855 was hij bij het korps terug. Pieter hield zich verder koest en meldde zich eind december van dat jaar bij Koloniaal Werfdepot om te dienen in Nederlands Indië.
Pieter had geen gemakkelijk leven achter de rug, toen hij op 29 jarige leeftijd overleed in een ziekenhuisbed ver van zijn ouderlijk huis. Als 15-jarige jongen was hij in Leeuwarden al met justitie in aanraking gekomen. Samen met zijn kornuiten Jacobus van Kessel en Reinder Vogelzang werd Pieter op oktober 1847 tot “ieder eene maand” gevangenisstraf veroordeeld wegens diefstal. Zeker weten doen we het natuurlijk niet, maar vermoedelijk wilde Pieter maar niet “deugen” en is, zodra dat mogelijk was, als nummerwisselaar in 1851 in het leger gegaan.
Leuk verhaal over een voor mij niet eens zo ver familielid.
Jan Willem Slaterus en Pietje van Loghem waren mijn overgrootouders. Was Pieter dan zoiets als een oud-oom?
Groet
Chris Mebus
PS nog bedankt voor de tip Henk mbt de militaire archieven.
Heb gelijk even gespit in het roemruchte verleden van mijn vader op dat punt. Geboren 1898, ingelijfd juni 1918 (mobilisatie WOI), bij de vestingsartillerie in den Helder. Oktober 1918 korporaal en juni 1919 sergeant, oktober 1919 gedemobiliseerd, groot verlof, mobilisatiekruis (heb ik nog) Leuk toch….
Chris, leuk weer eens van je te horen. Leuke vondst van je vader, vooral als je het mobilisatiekruis nog hebt. Dat maakt het verhaal nog mooier.
Groet, Henk