Een paar weken gelden scheef ik nog dat ik geen afhandeling van de boedel van Agatha Maria Slaterus (1717 – 1783) kon vinden na haar overlijden. Een paar dagen later vond ik bij het doorspitten van enkele beschikbare indexen van notarissen op de website van het Stadsarchief Amsterdam een nieuwere versie van haar testament.
Dit testament was opgesteld op 20 maart 1783 “zijnde donderdags des nademiddags de klokke half vier uuren”, een half jaar voordat Agatha Maria zou komen te overlijden, door notaris Pieter de Wilde “ten huijse van de testatrice”.
Het is opvallend dat ze voor notaris De Wilde had gekozen. Op hem had zij of de familie De la Fontaine nooit eerder een beroep gedaan, Mogelijk was de reden dat Agatha niet in staat was haar huis op de Oude Turfmarkt te verlaten en was Pieter de Wilde, die vlakbij op de Singel woonde, bereid langs te komen.
Het nieuwe testament geeft een aantal nieuwe inzichten: van de in haar testament uit 1757 genoemde prelegaten is nu geen sprake meer. De kinderen van wijlen haar broer de predikant waren inmiddels volwassen geworden en deels (Hoseas en Hendericus) zelf al overleden. Ook het nichtje Agatha van der Poll, dochter van haar zus Johanna, was al gestorven. Haar nichtje Esina leefde echter nog wel en was inmiddels getrouwd met de Amsterdamse koopman Phiippe de la Fontaine, broer van haar voormalige compagnons in de stoffenwinkel.
Wijders verklaard zij Testatrice te praelegateeren aan haar nigt Esina Slaterus huijsvrouw van Philippe de la Fontaine, zijnde een dogter van wijlen haar Testatrices broeder Johannes Jacobus Slaterus, een kerkbijbel met goude sloten.
Aan haar achternichtje, naar haar vernoemd, liet ze haar andere kerkboek na:
Aan Agatha Maria Slaterus dogter van wijlen Henricus Slaterus praelegateert zij testatrice een kerkboek zijnde een Nieuw Testament met goude knippe.
Aan dezelfde Agatha Maria en haar andere achternichtje Maria van der Poll, dochter van haar neef Jan Ronneboom van der Poll, liet ze al haar “kleederen van zijde linnen en andere stoffen en kanten mitsgaders witte sakneusdoeken” na.
Als je ik dit lees, zie ik een chique dame met haar met goud versierde kerkboeken, met haar zware rokken, haar kanten kapje en haar witte zakdoek op de kerkbank in de Zuiderkerk zitten. De Zuiderkerk lag dicht bij haar huis en daar zou ze ook begraven worden.

Het Rokin en de Oude Turfmarkt gezien naar de Grimnessesluis en de Grimburgwal. Midden achter de toren van de Zuiderkerk. Bron: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.
Nadat ze aan rector Henricus Wilhelmus van der Poll, echtgenoot van haar overleden zuster Johanna Slaterus, en zijn erfgenamen alle openstaande schulden had kwijtgescholden, benoemde ze de volgende personen (al haar nog in leven zijnde familieleden) tot haar eenige en algemene erfgenamen:
Haar neef Johannes Jacobus Slaterus, Advocaat en Secretaris te Oormarsen, zoon van haar Testatrices broeder wijlen Johannes Jacobus Slaterus, voor een vierde.
Haar nigt Ezina Slaterus, huijsvrouw van Phlippe de la Fontaine en dogter van haar Testatrices evengenoemde broeder Johannes Jacobus Slaterus, voor een vierde.
De kinderen van wijlen Hendricus Slaterus, die insgelijks een zoon geweest is van haar broeder Johannes Jacobus Slaterus, met namen Johannes Jacobus Slaterus, Wolter Slaterus, Agatha Maria Slaterus en Hoseas Slaterus, te zamen voor een vierde.
En voor het laatste of overige een vierde part, de kinderen van haar Testarices overleedene suster Johanna Slaterus, met namen Jan Ronneboom van der Poll te Zutphen woonagtig en Rudolph van der Poll, Praedikant te Groot Ammers, te zamen voor een vierde.
Dankzij dit testament krijgen we een indruk hoe Agatha Maria Slaterus woonde en werkte. Ze had meerdere huishoudsters in dienst. Ze legateerde aan ieder van haar “dienstmaagden” op voorwaarde dat ze bij haar overlijden nog bij haar “woonagtig” zouden zijn. Voor elk dienstjaar werd twintig guldens toegezegd, een bedrag dat nu zo’n 186 euro waard zou zijn. Daarbij kwam dan nog “een somma van een honderd guldens in plaatse van een Rouw”. Met een rouw werd bedoeld het geschenk van rouwklederen of andere dingen, dat bij overlijden aan dienstboden werd gegeven.
Vooral haar trouwste hulp in de huishouding Elisabeth Reyns werd bedankt: ze kreeg het bed waarin ze 28 jaar had geslapen geschonken!
Aan haar Testatrices dienstmaagd Elisabeth Reijns, die als nu, (zo als zij Testatrice declareert,) den tijd van agt en twintig jaren, bij haar Testatrice in dienst geweest is, dog speciaalijk indien zij Elisabeth Reijns, op haar Testatrices overlijden bij haar Testatrice nog in dienst zal zijn, en anders niet, een ledikantje met een groen Barcan [=sterke stof uit wol of geitehaar geweven] behangsel, met het bed, peuluw [=langwerpig onderkussen, hoofdmatras, waarop het gewone, kleinere hoofdkussen wordt gelegd] kussens en dekens, daar toe behorende, mitsgaders nog twintigh guldens voor ieder jaar dat zij Elisabeth Reijns bij haar Testatrice in dienst zal zijn geweest, een gedeelte van een jaar, voor een geheel jaar gerekent, en nog boven dat alles, een somma van een honderd guldens in plaatse van een Rouw.
Verder had ze twee winkelmeisjes in dienst, zoals gebruikelijk ongehuwd en “winkeldochters” genoemd: Alida Ensinck en Maria Sprakel. Deze namen kwamen mij bekend voor en wel uit de eerder getoonde advertentie.

Bron: Leydse Courant, 11-02-1784
Ook zij zouden twintig guldens krijgen voor elk dienstjaar. Daarnaast mochten ze de winkelinhoud overnemen (met 10% korting op de inkoopsprijs), zodat zij samen de zaak konden voortzetten (wat ze ook hebben gedaan op 1 februari 1784).
de toonbank en ledige winkelkassen,en alle de gereedschappen, tot haar Testatrices winkel behorende, en zulx de gansche stand, zo als Alida Ensinck en Maria Sprakel, …, ook met toestemming van den eigenaar van het huijs door haar Testatrice thans bewoond, zal vermogen aan en overtenemen de huur die zij Testatrice als dan aan het zelve huijs nog bevonden zal werden te hebben, gelijk zij Testatrice ook nog aan dezelve Alida Ensinck en Maria Sprakel, of wel aan die van hun, welke het legaat als voren sal genieten, overlaat de keuze, omme van de goederen of coopmanschappen, die in de winkel bevonden zullen werden, te mogen aan en overnemen zodanige van dezelve goederen, als aan hun of haar zullen aan staan en dat tot de inkoops prijs, dog egter met een rabath of vermindering van tien percento van dezelve inkoops prijs, …
Aan het eind van haar testament benoemde Agtha de echtgenoot van haar nichtje, Philippe de la Fontaine tot executeur testamentair samen met Gijsbert de Geus, die, naar ik vermoed, haar administratie verzorgde. Zij kregen een blanco volmacht:
Stellende en committeerende zij Testatrice hier op tot executeurs van dit haar testament, directeurs van haar sterfhuis en begraafnis, en in cas van minderjarigen tot voogden over dezelve en administrateurs van het geene aan de zodanige van haar Testatrice opkomen sal, haar voormelde neef de Heer Philippe de la Fontaine en de Heer Gijsbert de Geus wonende op de Heijlige weg alhier, verleenende aan hun Edelens zodanige ampele generale en speciaale last, magt en authoriteit als tot die commissien vereijscht ofte naar rechten gegeven kan werden, als meede die van assumptie en surrogatie met gelijke magt tot den uiteinde toe, authoriseerende zij Testatrice particulier de gemelde Heeren executeurs omme in die qualiteit vaste en andere goederen te verkopen, leveren en transporteeren, de kooppenningen te ontfangen, daar voor te quiteren en dat alles zonder eenig consent van den erfgenamen ofte eenige hogere qualificatie nodig te hebben.
Naast dit testament vond ik bij notaris Pieter de Wilde nog zeven andere aktes, die alle betrekking hadden op de boedel van Agatha: een akte van beraad, twee procuraties, een akte van conventie, een van renuntiatie en twee quitanties. Dat betekende niet veel goeds voor de erfgenamen!
Hierover alles in mijn volgende bijdrage…
Pingback: Een bijzondere handtekening. | Ter Salus
Pingback: De begrafenis van ‘tante Agaath’ | Ter Salus