De stamvader van de Slaterus-familie was de kleinzoon van Hans Jacob Schlatter: “wel bemiddelt Burger ende Koopman te Zürich”. Uit nader onderzoek weten we dat de Schlatters “rotgerbers” waren: leerlooiers van ‘rood’ leer. (Lees hierover:Leerbereider).Ze gebruikten hiervoor huiden van runderen die door de toevoeging van eikenschors tijdens het lange looiproces een rode kleur kregen. Voor het looien was veel water nodig en een (water-)molen die de vereiste kracht leverde bij het kloppen van de huiden. Bovendien waren de looierijen vanwege de stank die ze veroorzaakten aan de rand van de stad gelegen. De leerlooiers in Zürich woonden daarom in de voorstad “Unterdorf” langs de oever van de Limmat, de rivier die de stad in tweeën sneed.
Dankzij een verkoopakte in het “Online Archivkatalog des Stadtarchivs Zürich” weten we waar het huis van Hans Jacob Schlatter heeft gestaan. Op deze uitsnede van de plattegrond van Zürich uit 1576 van Mürer heb ik het genoemde huis aangegven.
Vertaling: “Gildemeester Hans Heinrich Trüb en penningmeester Abraham Ziegler verklaren dat zij uit naam van hun neef en zwager Rudolf Schlatter, meubelmaker op dit moment in Heidelberg verblijvende en zoon van wijlen de rood-leerlooiersmeester Hans Jacob Schlatter verkocht hebben diens huis en hof in de bovenstad Niederdorf, onderaan in de Smidsteeg, aan Hans Hartmann Grob, rood-leerlooier en lid van de Grote Raad [= stadsraad van Zúrich]. Het huis grenst voor aan de ‘Seestrasse’ , boven aan het huis van ‘Hechtwirt’ [=snoek-waard] Sixt Vogel, opzij aan de tuin van vaandrig Hans Schwyzer, molenaar. Daarbij hoort het recht op het bruggetje boven het bruggetje van gildemeester Waser. Grondlasten, eeuwig: 250 Pond te gunste van de provoost van de ‘Grossmünster, 200 Pond te gunste van het “Spital’ [=ziekenhuis] und 30 Pond te gunste van het ‘Rüti-Amt’ bij de Augustiners; aflosbaar: 400 Pond te gunste van Kleophea Schlatter, ‘dochter van meester Heinrich Schlatter. De koopprijs bedraagt 1200 Gulden und 4 Dukaten drinkgeld, min 440 Gulden grondlasten. Getuigen: luitenant Kaspar Ulrich, voogd van Rudolf Schlatter, Hans Schellenberg, ‘Zwölfer’ [= een van de twaalf vertegenwoodigers van het gilde in de Grote Raad] en ‘Pfleger’ van het leerlooiersgilde, Heinrich Werndli, rood-leerlooier en ledermaker. Eigenhandige ondertekeningen van Trüb und Ziegler. De oorkonde bevat een ontvangstbevestiging van een koopsom van 15 oktober 1667.”Zunftmeister Hans Heinrich Trüb und Seckelmeister Abraham Ziegler urkunden, dass sie im Namen ihres Vetters und Schwagers Rudolf Schlatter, Tischmacher und Sohn des verstorbenen Rotgerbermeisters Hans Jakob Schlatter, zurzeit in Heidelberg, dessen Haus- und Hofstatt in der mehreren Stadt im Niederdorf, unten an der Schmidgasse, an Hans Hartmann Grob, Rotgerber und Grossratsmitglied, verkauft haben. Das Haus stösst vorne an die Seestrasse, oben an das Haus von Hechtwirt Sixt Vogel, nebenan an den Garten von Fähnrich Hans Schwyzer, Müller. Dazu gehören Rechte am Brüggli oberhalb des Brügglis von Zunftmeister Waser. Grundlasten, ewige: 250 Pfund zugunsten der Propstei zum Grossmünster, 200 Pfund zugunsten des Spitals und 30 Pfund zugunsten des Rüti-Amts zu den Augustinern; ablösbare: 400 Pfund zugunsten von Kleophea Schlatter, Tochter von Meister Heinrich Schlatter. Der Kaufpreis beträgt 1200 Gulden und 4 Dukaten Trinkgeld, abzüglich 440 Gulden Grundlasten. Zeugen: Leutnant Kaspar Ulrich, Vogt des Rudolf Schlatter, Hans Schellenberg, Zwölfer und Pfleger der Gerberzunft, Heinrich Werndli, Rotgerber und Lederbereiter. Eigenhändige Unterschriften von Trüb und Ziegler. Die Urkunde enthält eine Empfangsbestätigung für eine Kaufsumme vom 15. Oktober 1667.
De akte hoort bij de verzameling “Hausurkunden des Hauses zum Lämmli” die mevr. Weinmann-Weiss in 1948 aan het ‘Stadtarchiv’ geschonken had. Het huis “zum Lämmli” dateert uit de 14e eeuw en staat op de hoek van de Schmidgasse (Smidsteeg) en de Limmatquai (Limmat-kade) en is in 1988 uitgebreid gerestaureerd.