In onze Boekzael van Augustus dezes Jaers hebben wy den Lezer medegedeelt een proefstukje van vertaelde Fabelen uit Fedrus, ons toegezonden van den geleerden Heer SLATERUS, Rector der Schole te Kampen. Zyn E[dele] heeft ons sedert doen blyken harer voortgang in dit zelve Fabelwerk, en daer van ons deel gegeven. Het laetste was van den Wolf en t Lam, by Fedrus de eerste Fabel. De man schynt dus eenen volslagen Fedrus te willen bewerken, en ons aen te moedigen tot gemeenmaking hier van aen de Nederduitsche minnaars dezer zinlykheden. Hier is dan een nieu stael, dat op ’t voorhooft voert, PERGIMUS PERGAMUS PERGEMUS. Sta ruim, stoot den man in zyn vaert niet. Hy schryft in het jaer, door dit tydtschrift betekent:
bonI IgItUr & sInCerI reDDant IVDICIa peto. [=1718]
De Voorrede van zynen JAN FEDER VROLYKHART is deze: te weten van Fedrus zelf. Want als dit snaeks werk uitkomt, zal er een Voorrede voorstaen van Slaterus.
De Fabelstof, die eerst Esopus heeft bedagt, Heb ik beschaeft, en in zesvoetig dicht gebragt, Myn boekjen is begaeft met twee bevalligheden. ‘T verwekt vermaek, en poogt met raed en wyze reden U te vermanen, op dat gy uw levenstydt Voorzichtig slyt. Maer wil een lastertong hier over disputeren, Dat Boomen, in dit boek, en Beesten redeneren, Die weet, ‘k schryf Fabeltjes, om my te diverteren. TOEPASSING. De wysgeren hebben duizentwerf gelyk, wanneer ze zeggen: Unius rei sunt fines plures. Dat is, Een en dezelve zaek verscheiden oogpunten hebben. Dit kan men met ontelbare voorbeelden aentonen. Dogh >t is onnoodigh. Myn PHAEDER, die den volgeestigen Horatius niet hoeft te wijken, weet de behoorlyke manier der dichteren zeer wel: Et prodesse volunt & delectare poëtæ.
Dies toont hy twee byzondere Hoedanigheden van zyn loffelyk Fabelwerk: ‘T STICHT EN VERLICHT. De Overzetter wil geen eerlyk man wezen, indien zyn oogwit iets anders is, als om den Nederduitschen lezer te stichten en te verlichten. Van Esopus en mynyn Feder, en der zelven Fabelen is in onze Voorrede wydlustig gesproken.
Hy wil zeggen, Boekzaellezer, dat ‘er van gesproken zal worden, als dit schoon werk aen den dagh komt. Dogh hy zegt is gesproken, omdat gy weten zout dat die VOORREDE gereedt legt. Vernoeg u deze reize met dit geschenkje van den Heer JOH. JAC. SLATERUS, per Anagr[am] TER SALUS; dat is driemael SALUIT. Wy salueren u ook, en denken u met deze koddigheden in de volgende Boekzael nader te onderhouden, ten ware gy daer interdict [=verbod] op quaemt te doen. [i]
[i] Boekzael der geleerde werelt, Oktober 1718, pag. 485-487.