Tags

, , ,

Illustratie D. van Hoogstraten, 1704

 
HET ZEVENDE KORTBONDIG ESOPISCH VERDICHTSEL
VAN JAN FEDER VROLIKHART.
 
DE VOS TEGEN HET TREURSPEL MOMAENZICHT [=masker]
 
De Vos kreeg by geval in zyn’ doortrapte pooten
Een Treurspelmomaenzicht, (dat woord is groot, de Grooten
Bedienden zig weleer hier van in ’t Spel.
De Slimmert zei wel driewerf: Wel! wel! wel!
Wat schoon Gezicht is dat! Maar ‘k zie geen Brein van binnen
De Breinryk Dichter wou dit Fabeltje verzinnen,
Ter eere van een Groot Seigneur,
Aen wien Fortuin ’t Exterieur, [=aan wie het geluk de buitenkant]
En Afkomst, Eer en Goed,
Maer zonder Brein, schonk, en wiens Van is Jan Goedbloed.
 
TOEPASSING.
 
Hooge huizen zyn somwyl onder het dak ten eenenmaele [=geheel en al] leeg; en onder lange witgepoeierde paruiken zitten dikwyls weinig harssenen. Gemelde hoofdsiersels pareeren [=sieren] beter op bequaeme Breinpotten, als op houte Bollen. Voorts vindt men hier te lande, ingezonderheid wanneer het kermis is, mooigeverfde Blikke Lampen te koop, daer echter niet een eenig dropje boomoli in is. Dies vermaenen ons de Rabbynen in hun spreekwoord: Zyt geene Lamp zonder oli. Veele Adamskinderen zyn vroeg genoeg gekomen, wanneer de blinde Lukgodin [=Fortuna: geluksgodin bij de Romeinen, geblinddoekt voorgesteld met een wentelrad] bezig was met het uitdeelen van vergangkelyke goederen, maer quamen wel zes weeken te laat, toen de Godesse, die gezegt wordt uit Jupyns brein gesprooten te zyn, nevens haeren Apollo, in de openbaere Auctie [=veiling] aen de meestbiedende, of meest- en bestbid­dende, wysheit en verstant ten beste gaf [=tot iemands nut afstaan].
 
Eodem ANNO, quo MunDUs Iste faLLIt & faLLItUr. [1718]
 
Boekzael der geleerde werelt, Mai 1719, pag. 622-630.