Tags

, , , , ,

Op 31 oktober komen op het internet oudere series Slavenregisters (1830-1850) vrij. Toch waren ze onlangs al even te raadplegen, misschien een test of een foutje van het Nationaal Archief. Ik kwam daar een scan tegen van de Surinaamse “stamvader” Sander Louis Slaterus, als eigenaar van slaven. Deze nieuwe informatie geeft een heel andere kijk op het “vrijkopen”(manumissie) van zijn geliefde en kinderen.

Het is duidelijk dat Sander Louis, die indertijd directeur was van de (toen nog) koffieplantage Mariënburg een relatie had met de slavin Diana.

Plantage Mariënburg 1841. Bron: Surinaamsche Almanak voor het jaar 1842.

Marten Douwes Teenstra beschrijft in 1841 in zijn boek ” De Negerslaven in de kolonie Suriname en de uitbreiding van het Christendom onder de heidensche bevolking.” o.a. de rol van een plantage directeur, die “…op eene afzonderlijke plantaadje, als in het bosch verloren, hun leven in stille eenzaamheid doorbrengen..” en “…daarbij is het hem niet vergund, de edelste genoegens van een wettig huwelijk te mogen smaken: en hoe dierbaar zou hem, in deze afzondering, eene waardige, hem hulp en troost verschaffende echt- en lotgenoote niet zijn?”

“Echter is het een algemeene stelregel bij de Grootmeesters, dat een’ Directeur niet getrouwd mag zijn, hebbende altijd bij de weinigen, die eene vrouw ten huwelijk namen, hun demissie [=ontslag] ten gevolge gehad. Dit veroorzaakt dus, dat een’ Directeur, als jong mensch, met eene slavin leeft; de nu hierbij verwekte kinderen omhelzen weldra, in hunne kinderlijke onnoozelheid, de knieën van hunnen vader; dan deze moet zijn hart en zijne oogen voor die onschuldige liefkozingen sluiten, hoewel hij, wel is waar, vader van dezelve is, maar toch zij behooren hem niet, want hij zelf heeft deze zijne kinderen, op de lijst der geborene Creolen van de plantaadje, waaraan zij als slaven behooren, moeten opschrijven. Zij groeijen vervolgens in slavernij op, en hij moet dus zijne telgen als het eigendom van zijnen afwezigen meester beschouwen. Wil hij nu zijne kinderen, hetzij met, hetzij zonder moeder, vrijkoopen, dan gevoelt een’ onmeêdoogend’ patroon, dat er geld te verdienen is, en een’ Directeur denkt zelden eerder aan het vrijkoopen, dan dat hij de plantaadje verlaten moet, terwijl, door eenige verwijdering tusschen hem en zijnen meester, de koop, in dat geval, niet alleen moeijelijk, maar dikwijls geheel afgeslagen wordt. Ook moet men van ieder’ vrij te koopene slaaf, voor een’ brief van manumissie, ƒ500 N.c. aan het land betalen (en in dat land wilt gij de Heidenen het Christendom prediken?), hetwelk met de verdere onkosten, buiten den koopschat, op nagenoeg ƒ600 komt;..”

Sander Louis deed wel alle moeite om zijn geliefde en hun drie kinderen vrij te kopen. Daarvoor heeft hij een ingewikkeld traject moeten volgen. Omdat Diana en haar (in 1841 nog) drie kinderen Christina, Louis en Laurens, eigendom waren van de plantage-eigenaren, moest hij eerst met hen tot een overeenkomst komen. Voor hen waren slaven “productiekrachten” die niet zomaar gemist konden worden. Ze stemden wel in met een ruil tegen 4 andere slaven.

Dus kocht Sander Louis op 14 april 1841 vier slaven (Martha, Lodewijk, Flora en Christiaan) uit de boedel van Francoise Vos. Op 30 juli 1841 werden ze geruild (“Van Francoisse van Johannes Vos. Aan de Pl[antage] Mariënburg. In ruiling.”) tegen Diana en haar 3 kinderen (“Van de Pl[antage] Mariënburg. In ruiling voor den Vrijdom. ingev[olg] resolutie dd 14 Mei 1841 No 708/585”).

Bron Slavenregister 1841. Index Nationaal Archief.

Ik weet niet hoeveel geld Sander Louis voor de slaven heeft betaald. Misschien komt dit nog boven water. Het zal in ieder geval veel geld geweest zijn in vergelijking tot zijn salaris, want hij wacht bijna vijf jaar met het daadwerkelijk vrijkopen. Pas op 9 februari 1846 kwamen ze officieel vrij (“manumissie”) samen met de later geboren Sophia en Johanna Christina.

Een te Suriname geconcipieerd reglement op de Manumissie der slaven werd door Z. M. goedgekeurd en bij publicatie van den 23 Maart 1832 in werking gebragt. Voor ieder gemanumitteerde boven de 14 jaren moest ƒ 500, en beneden de 14 jaren ƒ 300 als borgtogt door den meester worden gestort, waaruit, indien de gemanumitteerde tot armoede mogt vervallen in zijne alimentatie werd voorzien; ook moest het bewijs worden geleverd, dat hij in eenig erkend kerkgenootschap was opgenomen. De gemanumitteerde had aanspraak op alle Burgerlijke en Staatkundige regten, doch bleef tijdens zijne minderjarigheid onder voogdij van zijns vroegeren meesters.

Bron: J. Wolbers. Geschiedenis van Suriname. Amsterdam, 1861.

De manumissie in 1846 kostte dus in totaal 2000 gulden (een bedrag vergelijkbaar met meer dan € 19.000,= nu).

Het laat zien hoe kil en berekenend het slavernijsysteem was: het draaide allemaal om geld, ook al hield van je van elkaar als man en vrouw…