Tags

, , , ,

Onlangs las ik een interessant artikel van Elisa Hendriks en Joris Oddens over Bataafse vrouwen, die politieke rechten opeisten door in de jaren 1797 – 1799 petities te zenden aan de Nationale Vergadering, welke geheel uit mannen bestond. Zij vermeldden in het artikel dat de vele petities en rekesten [=verzoekschriften] aan deze vergadering gescand waren en online doorzoekbaar zijn op de website van het Nationaal Archief.

Ik was natuurlijk benieuwd of ik de originele brieven zou kunnen vinden van mijn favoriete voorouder Wolter Slaterus, waarmee hij in 1797 bedankte voor de functie van bode van de Nationale Vergadering ten gunste van de bode Gijsberts die ontslagen dreigde te worden. Deze brieven zijn indertijd integraal afgedrukt in het “Dagverhaal der handelingen van de Nationaale Vergadering representyerende het Volk van Nederland” (vierde deel, 1796).

Gelukkig zijn de rekesten chronologisch geordend. Dus aan de hand van de datum uit het Dagverhaal waren de brieven snel gevonden.

Bestandsnaam: NL-HaNA_2.01.01.01_295_0246

Dankzij deze in 1797 gepubliceerde brieven wist ik al het één en ander van Wolters leven:

“De Ondergetekende Wolter Slaterus geeft Uw[e]l[ieden] eerbiedig te kennen, dat hij zijne denkwijze, gedrag en actuele bekommerlijke [=zorgelijke] omstandigheden meermalen aan de Vergadering heeft voorgedragen, en dus niet behoeft te herhalen, dat hij een Patrijot, een man met drie Kinderen en buiten bestaan is;
Dat hij, geinformeert wordende, dat het hem eijndelijk was gelukt op de nominatie der Bodens onder No. 14 te komen; dat hij, hoewel de laatste, egter zoo door recommandatie [=aanbeveling] en zelfs kennis aan, en met eenige Leeden Uwer Vergadering, hoope voede, de gunst van veele Leden uwer Vergadering te verkrijgen.
Dat hij, in die hoop, eene kostbare reijse van Goor herwaarts heeft ondernomen, en werkelijk bevon­den heeft, dat dezelve gegrond, en veele Leeden uwer Vergadering hem inderdaad niet ongun­stig zijn.”

Op 21 februari 1797 woonde Wolter dus, samen met zijn vrouw Ida en drie kleine kinderen in Goor. Hij had geprobeerd een zaak op te bouwen als jeneverstoker, maar klaarblijkelijk was dit niet gelukt en zat hij nu zonder inkomsten. Hij was een overtuigd Patriot, strevend naar afschaffing van de macht van de oude regentenklasse en de stadhouder en voorstander van meer invloed voor de gewone burgers. Uit andere bronnen wist ik dat hij zich in 1787 ingezet had als soldaat in het leger van de Patriotten. Na de inval van de Pruisen, die de stadhouder te hulp kwamen, moest hij vluchten naar Frankrijk.

Mij viel de volgende zinsnede op: “meermalen aan de Vergadering heeft voorgedragen.” Wolter had dus eerder verzoekschriften ingediend. Ik was bij het doorzoeken van de verschillende boeken van het eerdergenoemde Dagverhaal zijn naam niet verder tegengekomen. Toch gaf de index van het Nationaal Archief nog één treffer en wel in augustus 1796. Het was even bladeren maar al snel vond ik het volgende:

Gelijk wordt duidelijk waarom de zoekmachine van Delpher de naam Slaterus niet heeft herkend. Snel de rekesten van 1796 opgezocht en bingo!

“Aan de Nationaale Vergadering, representerende het volk van Nederland!
Remonstreerd [=verzoekt] de ondergetekende Wolter Slaterus, Burger en inwoonder der stad Goor, in de Provincie van Overijssel, Quartier van Twenthe gelegen, zeer respectueus [=eerbiedig];
Dat hij altoos [=altijd], met de zuiverste vaderlandsliefde bezield, zijne geringe vermogens aan hetzelve heeft tragten toe te wijen.
Dat, om hetzelve tegen voorstanders van heerszugt en geweld te helpen verdedigen, voor de noodlottige Omwenteling in den jaare 1787 /: nadat [hij] reeds geruimen tijd in de negotie [=koopmanschap] was opgeleid : / zig in Dienst heeft begeven onder het Regiment van Bentinck, dog nauwelijks tot Vaandrig [= laagste officiersrang] geavanceerd [=gevorderd] te Nieuwersluis in Pruische handen is geraakt, gevangen na Utrecht getransporteerd, en aldaar eindelijk op zijn woord van eer ontslagen.
Dat hij vervolgens, de heerszugtige en geweldige [=gewelddadige] vervolgingen, en hoonende verwijtigen [=verwijtingen] niet kunnende wederstaan, genoodzaakt is geworden, met den Burger Lidt de Jeude, en menige andere zijner ongelukkig gewordene landgenooten zijn vaderland te verlaaten,en na ’t edelmoedige Frankrijk te wijken, en aldaar tot den jaare 1790 is verbleven, op hoop van geëmplojeerd [=in dienst genomen] te zullen worden, om aldaar de vrijheid te helpen vestigen, en die eens voor zijn vaderland te mogen helpen herwinnen: dan dat hij, de Bataven toen nog niet geplaast wordende, en in Frankrijk geen recoursses [=middelen] tot bestaan vindende, eindelijk is gedrongen geworden te repatrieeren [=terugkeren naar zijn vaderland], en den toevlugt tot zijn familie te neemen.
Dat hij, aldaar eenigen tijd na [=naar] een gunstige gelegendheid, om het een of ander tot bestaan bij de hand te neemen, hebbende omgezien, zig eindelijk in deeze zijn geboortestad heeft geëtablisseerd [=gevestigd], en een affaire [=handelszaak] getroffen, waar in hem het fortuin [=lot] zo ongunstig is geweest, dat hij delve reeds zedert lang heeft moeten quiteeren [=opgeven], en thans tot maintien [=onderhoud] van zijn vrouw en kinderen niets kan winnen [=verdienen].
Dat na de gezegende omkeer van zaaken, het geluk voor alle waare Republikeinen, ’t welk hij ook bijzonder het zijne rekende, zig bij de organisatie der Armee [=leger], eerst in persoon aan de Centrale Vergadering, rakende de Bataven, in ’s Hage, en vervolgens bij request aan ’t Committé Militair in Holland, heef vervoegd, om geplaast te worden, en daarbij getuigschriften van zijn gedrag, en brieven van voorschrijving [=aanbeveling] zijner goede vrienden, als Lidt de Jeude, de Roij en anderen heeft geäppliceerd [=gebruikt]; dog niettegenstaande dit alles tot nog toe een vergeten Burger is.
Dat dit een en ander derhalven rem[on]st[rant] [=indiener van verzoekschrift] de vrijheid doet neemen, zig met dien eerbied, die een vrijen Republikein aan zijne Vertegenwoordigers schuldig is, tot deeze Hooge Vergadering te wenden, en zeer instantelijk [=met aandrang] te verzoeken,
Dat bij het openvallen van een of ander ampt of bediening gunstig aan hem worde gedagt: of dat hij met de veelvermogende recommandatie [=aanbeveling] deezer aanzienlijke Vergadering aan het Committé der Marine, of van ’t Bondgenoodschap worde verëerd, daartoe toe een testimonium [=getuigenis] van zijn gedrag hierbij annecteerende [= gevoegd].
Q[uod] T[estor]. [=hetgeen ik getuig]
Wolter Slaterus”

Waarom schreef Wolter dit verzoek om een baantje juist aan de Nationale Vergadering? Reeds in 1795, gelijk na de machtsovername in Nederland door de Patriotten samen met het Franse leger, werd het oude parlement, de Staten Generaal, ontbonden en kwamen de Provisionele [=voorlopige] Representanten [=vertegenwoordigers] uit de verschillende provincies bijeen om te regelen dat er een democratisch parlement gekozen zou kunnen worden. Eén van de eerste maatregelen die er genomen werd, was te zorgen voor de vele politieke vluchtelingen die berooid terug waren gekeerd uit Frankrijk.

Bron: Nationaal Archief. Bestand NL-HaNA_2.01.01.01_456_0162

Op 24 september 1795, “het eerste jaar der Bataafsche Vrijheid”, maken ze een al groot aantal steunmaatregelen bekend, die in eerste instantie via de “municipaliteiten” [=gemeentebesturen] verstrekt zouden worden. Eén van deze maatrelene luidde als volgt:

“Dat de Municipaliteiten alle zodanige uitgewekene of om Patriotsche gevoelens gebannen bij voorkeuze zullen begunstigen met de Ampten en Bedieningen, welke mogten openstaan of openvallen, …”

Een jaar later (op 31 mei 1696) stemt de pas opgerichte Nationale Vergadering in met een soortgelijk besluit, maar nu met landelijk strekking:

“… Zoo is het, dat wij bij deeze alle Uitgewekenen, bekend onder den naam van Bataven, die om geledene of te recht gevreesde vervolgingen, hun Vaderland hebben moeten verlaten, en dus eene billijke aanspraak vermeenen te kunnen maken op het medelijden en de erkentenis van de Bataafsche Natie, voor zoo verre zij nog niet geplaatst zijn, uitnodigen, zich uijterlijk binnen den tijd van zes weeken, ingaande op den dag dezer Proclamatie [=bekendmaking], bij Reuqeste [=verzoekschrift] aan deze Nationale Vergadering te adresseren [zicht te richten aan]..”

Er kwamen zoveel verzoeken voor ondersteuning, gratificaties, pensioenen of ambten dat de termijn van zes weken meerdere malen werd opgerekt. Ook Wolter stuurde (nogmaals) een rekest. Zo’n verzoekschrift moest vergezeld gaan van een verklaring van de reden van de vlucht naar Frankrijk, bewijzen van het verblijf aldaar en een verklaring van goed gedrag. Wolter had deze bewijzen al bij een eerdere gelegenheid ingeleverd bij het “Committé Militair van Holland.”

Wel voegde hij bij dit rekest een verklaring van de gemeentesecretaris van zijn woonplaats Goor toe:

“Certificeere [=verklaar] ik, ondergeschr[even] Secretaris der Stad Goor, dat den Burger Wolter Slaterus, zoon van wijlen den koopman Hendrikus Slaterus, wiens vader en broeder  alhier Predikanten zijn geweest, van een goede deftige Burger Familie hier ter stede is gesproten, en dat denzelven, schoon hem ’t fortuin, geduirende den tijd, dat hij in deeze zijne geboortestadt zig geëtablisseerd heeft, in zijne affaires niet gunstig is geweest, het lof van een goed en onbesproken gedrag en wandel op zijn versoek  tot hulde der waarheid, niet hebben kunnen nog mogen weigeren.
Ten welks oirconde deeze hebbe getekend, en met het zegel bekragtigd.
Actum Goor den 25 Aug[ustus] 1796
J.H. Jalimk
Secretaris”

Wolter is dus een spruit van een goede, deftige familie en van onbesproken gedrag en wandel! We moeten niet vergeten dat in verzoekschriften de zaken altijd mooier of zieliger, naar gelang het doel, werden voorgespiegeld. We kunnen echter vaststellen dat Wolter in de ogen van de Patriotten een goede Burger was.

Dankzij het rekest van augustus 1796 zijn we veel te weten gekomen over Wolters leven en zijn belevenissen. Oorspronkelijk had hij een handelsopleiding genoten, maar hij is uit overtuiging vrijwillig toegetreden tot het Patriotse leger. Hij diende onder volgens eigen zeggen in het Regiment van Bentick. Volgens andere bronnen was op dat moment het eerste bataljon van het regiment infanterie van generaal-majoor R. Dundas gelegerd te Nieuwersluis. Ook op de lijst van zo’n 4000 uitgeweken patriotten, die Joost Rosendaal zijn boek “Bataven!” (Uitgeverij Vantilt, 2003) heeft gevoegd staat Wolter vermeld als onderofficier bij het Regiment Dundas. Het 24e regiment infanterie heette in 1787 nog Regiment Dundas en is pas later Regiment Bentinck gaan heten.

Bron: New York Public Library Digital Collections.

Op donderdag 13 september 1787 vielen de Pruisen Nederland binnen en enkele dagen later viel fort Nieuwersluis zonder dat een schot gelost was. Wolter werd samen met de andere soldaten gevangen genomen en naar Utrecht gebracht, waar hij na enige tijd werd vrijgelaten. Het was voor het oude herstelde bestuur van de Prinsgezinden ondoenlijk om alle gevangen genomen Patriotten te vervolgen. Alleen de belangrijke Patriotten, die een leidende rol hadden gespeeld, werden vervolgd. De rest werd in oktober van dat jaar vrijgelaten middels een amnestieregeling, blijkbaar na een verklaring “op zijn woord van eer” om van verder verzet af te zien.

Maar de sfeer was na de Omwenteling zo vijandig jegens te Patriotten, dat Wolter ervoor koos te vluchten naar Noord-Frankrijk, waar duizenden vluchtelingen werden opgevangen en een uitkering kregen van de Franse koning Lodewijk XVI. De rijke Patriotten vestigden zich in steden als Parijs en verblijven in luxe appartementen of hotels. Der armere Patriotten werden opgevangen in de kazernes van Saint-Omer (Sint-Omaars) en later ook in Gravelines (Grevelingen) in Frans Vlaanderen.

Volgens de lijst van Joost Rosendaal werd Wolter op 1 februari 1788 in St. Omer geregistreerd en ontvang hij een uitkering (bedeling) van 10 ‘livres’ (Franse ponden) per week. Op jaarbasis ontving hij 520 livres, terwijl zijn geschatte inkomen daarvoor 700 livres had bedragen. Zijn inkomen was nu dus een stuk lager en de prijzen in St. Omer zullen door schaarste heel hoog geweest zijn. In juni 1789 werd de uitkering ook nog eens verlaagd naar 36 livres per maand. In het begin had hij geprobeerd om met een aanbeveling van kapitein Nicholson (luitenant van zijn bataljon in Nieuwersluis) geplaatst te worden in het Franse leger. Dit was echter niet gelukt en hij probeerde als “commies [=bediende] van een koopman” zijn kost te verdienen.

Na twee jaar hield Wolter het voor gezien en keerde terug naar Nederland. Naar eigen zeggen ging “nam hij toevlugt” tot zijn familie. In Amsterdam woonden zijn oom en tante, de laken koopman Philippe de la Fontaine en Esina Slaterus, die na de dood van zijn ouders en grootmoeder de voogdij over hem, zijn broer en zijn zus op zich hadden genomen. Zijn broer Johannes Jacobus, inmiddels getrouwd met Anna Elisabeth Rodenbroek, en zijn zus Agatha Maria, getrouwd met Johannes Paulus Aldenhoven, woonden ook in Amsterdam. Bij één van hen zal hij ongetwijfeld onderdak hebben gevonden.

Al snel ontmoet hij het meisje waar hij verliefd op werd: Ida ten Thije. Ida was geboren in Amsterdam maar haar familie stamde net als hijzelf uit Goor. Wolter en Ida trouwden in 1791 en dankzij dit huwelijk kreeg hij “een gunstige gelegendheid, om het een of ander tot bestaan bij de hand te neemen”, namelijk de erfenis van Ida haar ouders. Hiermee kochten ze in Goor een jeneverstokerij.

Maar deze investering bracht hen geen geluk. De inkomsten waren zo gering dat Wolter en zijn gezin er met moeite van konden leven. Vandaar dat hij 1795 en 1796 verschillende pogingen ondernam om via hulp van zijn Patriotse vrienden een goede baan te vinden. Dankzij de verzoekschriften van toen krijgen we nu een mooi inkijkje in zijn leven!

Ik weet niet of de eerdere verzoekschriften aan de “Centrale vergadering” [=van de Provisionele Representanten van Holland] en het “Committé Militair van Holland” bewaard zijn gebleven. Wie weet…