Tags

, , , , ,

Het is al weer bijna acht jaar geleden dat ik ik citeerde uit de notulen van de raad van Zutphen, waarbij mijn oudvader Johannes Jacobus Slaterus benoemd werd tot conrector van de Latijnse School aldaar.

In januari van dit jaar ontving ik een mailtje van een medewerker van het Erfgoedcentrum Zutphen, die bezig was brieven te transcriberen uit het Oud-archief van de stad Zutphen (archiefnr. 0001). Bij de “ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken” over het jaar 1698 (inv.nr. 0427) bevond zich een afschrift (minuut) van de brief namens de raad gestuurd aan Jacob Slaterus, met daarin de benoeming tot conrector én de originele brief van zijn hand waarin welke hij de benoeming aanvaardde.

De minuut (een ambtelijk stuk, dat de vrijwel vastgestelde versie van een document bevat, op basis waarvan de uitgaande brief wordt opgemaakt) ziet er zo uit

Aen[de] Dom[ino] Slatterus.

Wel Geleerde Vrome en[de] Discrete goede Vriendt,

Doordien alhier de conrectoersplaetse van de Latijnsche Schole is comen te vaceren, en[de] dat in onse vergaderinge door de Heeren Scholarchen openinge is gedaen van eenige ingecomene advijsen ende getuijgenissen wegens U[wer] L[iefdes] goede qualiteijten ende genochsaeme bequaemheijt, om de g[eme]lte functie nae behooren te cunnen waernemen, soo hebben Wij naer rijpe deliberatie goetgevonden U[wer] L[iefde] ingevolgh desselfs presentatie aen Onse Heeren Gecommitteerdens, laestmael alhier wesende, gedaen, op een preuve voor den tijdt van een jaer daertoe bij desen te beroepen, op soodaenige tractement ende emolumenten, als de voorige Conrector heeft genoten, onder sulcken een vertrouwen en[de] met die verwachtinge dat U[wer] L[iefde] de g[eme]lte ingecomene loffelijck attestatien sult comen te voldoen als wanneer de continuatie in desen buijten alle twijfel sal volghen, wij sullen U[wer] L[iefdes] overcompste voor den 13 julij naestcompstich sijnde alsdan de promotie van de discipelen, waerop inmediatelijck den aenvanck ende waernemen van de Scholen wederom volght, te gemoet sien, waermede
U[wer] L[iefde] in de behoede Goedes bevelen.

Wel Geleerde Vrome en[de] discrete goede Vriendt

U[wer] L[iefdes] Goede Vrienden
Borgerm[eeste]r[e]n, Schepenen ende Raedt der Stadt Zutphen.

Actum Zutphen, den 15 Junij 1698.

Ter ordonn[antie] van haer Ed[elen] en[de] Achtb[aren].
B. Wentholt, secr[e]t[aris].

Actum Zutphen den 15 Junij 1698.

Blijkbaar duurde het even voordat Jacob de brief van het stadsbestuur van Zutphen had ontvangen. Hij antwoordde pas twaalf dagen later, op 27 juni. Ik ga ervan uit dat in beide brieven nog de “oude stijl” (de Juliaanse kalender) werd gebruikt. De raad besloot tot aanstelling op woensdag 15 juni 1698 en dat komt overeen met de Juliaanse kalender, die in Gelderland juni 1700 vervangen zou worden door de Gregoriaanse kalender (“nieuwe stijl”) In zijn memoires schreef Jacob dat hij deze brief op 27 juni ontving “…uit handen van de Heer Professor en Predikant Lomeijer, mijnen bijsonderen gunner, binnen Sneek, alwaar Zijn Eerwaarde op ’t Synode was verscheenen…”

Jacob schreef zijn antwoord, geheel passend bij zijn nieuwe functie, in het Latijn en in zijn mooiste handschrift. Zowel het taalgebruik als het handschrift komt overeen met de bijdragen van zijn hand in de vriendenalbums (“alba amicorum”) van zijn medestudenten Paul Telecki (1697) Wigboldus Muilman (1698) en latere publicaties.
Voorbeelden zijn het gebruik van de Romeinse kalender (“ante calendas” etc.) ; de ongebruikelijke aanduiding van het jaar des Heren met de uitdrukking Christicola (=aanbidders van Christus; Christenen) en het strooien van Griekse woorden door de Latijnse tekst.
Opvalt bij het vertalen dat Jacob hoogdravende en overdreven vleiende taal gebruikte, maar dit was gebruikelijk in die tijd.

Een mogelijke alternatieve verklaring voor het feit dat Jacob in het Latijn antwoordde op de in het Nederlands gestelde aanstellingsbrief. kan zijn dat hij zelf de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. Hij woonde immers nog maar vier jaar in Nederland en had zijn hele leven Zwitserduits gesproken. In zijn later geschreven memoires schreef hij echter foutloos Nederlands en ook in zijn publicaties over de fabels van Phaedrus blijkt een goede beheersing van zijn nieuwe landstaal. Ik neem aan dat hij voor het Latijn koos vanwege de status die paste bij een conrector van een Gymnasium / Latijnse school.

“Nobilissimis amplissimisque Florentissimae Zutpheniae proceribus patriae patribus plurimam ea qua par est animi observantiam S[alutem] D[icet] Johannes Jacobus Slatterus. Tigur[in]o – Helvetius.

Quas prudentissimi spectatissimique proceres ad me misistis literas per reverendum atque celeberrimum Loomejerum vestrum exporrectissima fronte et reverenter accepi.
In illis namque ad ejus modi me munus vocatum video, ad quod dudum aspiravi, et in quo gloriae Dei inservire, illustrisque gymnasii vestri promovere salutem gestio.
Parebo libens, ut debeo, au[cto]ritati vestrae, neque mihi quidquam unquam a vobis imponetur aut laboris aut oneris, quod non ego prompto atque alacri animo subeam.

Quo me jubetis adesse die praesto ero si me modo sartum tectumque jubeat esse Deus.
Grates vero vobis patriae patribus ex imo pectore maximas ago, quod peregrinum me, vest[rum] esse dignamini.


Faxit summus ille omnium rerum Rector Deus ut in omnibus sedulo a[d] vestrum componar nutum, vosque ad reipublicae gubernaculum diu sedeatis quam felicissimi hoc enim pacto fiet ut cum popello nostro scholastico salveamus, et ἐϰ Διος vos esse agnos[co] qui vobis subsunt omnes.
Valete amplissi[mi] nobilissimique viri, atque Slatterum servum dein ceps vestrum tuemini quaeso.

Scribebam Groningae III ante calendas Juliae. Anno consummatae christicolarum salutis MDCIIC.”

Vanwege de leesbaarheid geeft ik hier een enigszins vrije vertaling van de Latijnse (nogal hoogdravende) woorden van mijn oudvader:

Ik, Johannes Jacobus Slatterus, afkomstig uit Zürich in Zwitserland, groet u, zoals het hoort met de hoogste eerbied, weledele en hooggeachte bestuurders en senaat van de zeer bloeiende stad Zutphen.

Ik heb de brief, die u hooggeachte bestuurders, door bemiddeling van de eerbiedwaardige en zeer beroemde heer Lomeijer, aan mij hebben gezonde met veel vreugde en ontzag ontvangen. Want hierin lees ik dat tot het ambt word uitgenodigd, waarop ik kort geleden heb gesolliciteerd.

Graag zal ik me ter beschikking stellen aan uw gezag, zoals ik verplicht ben, en ik zal alle arbeid of lasten die u aan mij zal opleggen, met bereidwillige en opgewekte geest op me nemen.

Ik zie er erg naar uit om in deze ten dienste te staan van Gods glorie en het welzijn van uw beroemde Gymnasium te bevorderen .

Ik zal op de dag die u beveelt en, als God het belieft, in goede staat zijn aanwezig zijn .

Ik betuig uit het diepst van mijn hart de grootste dank aan u senaat van de vaderstad, omdat u mij als vreemdeling waardig keurt een van de uwe te zijn.

Moge God, de hoogste bestuurder van alle zaken, bewerkstelligen dat ik in alles oprecht aan uw wensen zal voldoen en dat u nog lange tijd aan het roer van deze stad moge staan, want dan zullen wij met ons geleerde volkje gezond zijn. En uit Gods naam erken ik dat u het gezag bent aan wie iedereen onderworpen is.

Vaarwel hoogedelachtbare en weledelgestrenge mannen, en ik bid ik dat u mij, Slatterus, als uw dienaar beschouwt.

Aldus schreef ik te Groningen op de derde dag voor de eerste dag van juli [de 27e juni] in het jaar van de volbrachte redding van de aanbidders van Christus 1698.

Tot slot, deze brief van Jacob laat zien hoe en wanneer onze familienaam Slaterus precies is ontstaan.

Op 16 juli 1694 werd Hans Jacob Schlatter, afkomstig uit Zürich in Zwitserland, als student theologie ingeschreven in het “Album studiosorum” (=inschrijvingsregister) van de Universiteit van Franeker als Joh. Jacobus Schlatterus. Daarna gebruikte hij ook zelf (zie de Alba amicorum uit 1697 en 1698) de gelatiniseerde vorm van zijn Zwitserduitse achternaam Schlatter, ook toen hij al benoemd was tot conrector!

In zijn benoemingsbrief is zijn naam vernederlandst tot Slatterus (met dubbele t). Zijn antwoord laat zien dat ook hijzelf de vorm Slatterus gebruikt heeft. Deze brief is hier het eerste bewijs van en waarschijnlijk ook het laatste. Want in het jaar daarop (1699) werd zijn naam in het lidmatenboek van de hervormde gemeente van Zutphen èn in het trouwboek aldaar (toen hij op 28 mei 1699 trouwde met Agatha Ronneboom) vermeld als Slaterus met een enkele t.
Toen zijn begunstiger professor en predikant Johannes Lomeijer op 2 december 1699 in Zutphen was overleden, publiceerde Jacob (samen met anderen) een herdenkingsgedicht in het postuum uitgegeven boek van Lomeijer over Epimenides, in het Grieks ondertekend met SLATERUS.

Sindsdien heeft elk familielid deze schrijfwijze (met klemtoon op de letter E) gebruikt, tot op de dag van vandaag…